De coronacrisis heeft een aanzienlijke negatieve impact op de inkomens van bepaalde gezinnen met grotere verliezen voor die met het laagste inkomen

Omwille van de coronacrisis hebben bepaalde gezinnen, met name die bestaande uit zelfstandigen, tijdelijk werklozen of jobstudenten, belangrijke inkomensverliezen geleden. Dat verlies is groter voor de lagere inkomens. Dat blijkt uit een grootschalige online enquête die door de Nationale Bank van België (NBB) werd gehouden tussen 7 en 24 mei, in samenwerking met Microsoft Innovation Center.

De negatieve impact van de coronacrisis op de gezinsinkomens werd grotendeels opgevangen door de werking van de automatische stabilisatoren, die op hun beurt werden versterkt door specifieke overheidsmaatregelen ten behoeve van de loontrekkenden en de zelfstandigen. De NBB heeft eerder, in het kader van haar vorige week gepubliceerde lenteprognoses, de impact op de gezinsinkomens op zowat 2 procentpunt geraamd (of ongeveer € 5 miljard voor de totale bevolking) in 2020. Er moet weliswaar worden beklemtoond dat die macro-economische raming een gemiddelde is voor de hele bevolking en dat duidelijk blijkt dat specifieke groepen van de bevolking hun inkomen sterker hebben zien dalen.

Om die inkomensverliezen in kaart te brengen werd een grootschalige online enquête georganiseerd. In totaal hebben 5 688 personen deze specifieke enquête beantwoord[1]. Dat heeft een reeks interessante inzichten opgeleverd ter aanvulling van de andere bestaande informatie, zoals de bevindingen in het kader van de maandelijkse consumentenenquête van de NBB.

Bepaalde categorieën van werknemers worden zwaar getroffen door de coronacrisis

Uit de antwoorden op deze enquête blijkt onmiddellijk dat de gezinnen waar de respondent een zelfstandige, een tijdelijk werkloze of een jobstudent is, gemiddeld beschouwd zware inkomensverliezen lijden (meer dan 30 %) als gevolg van de COVID-19-pandemie. De puntschatting voor deze verliezen moet omzichtig worden geïnterpreteerd. De mogelijke antwoorden op die vraag van de enquête bestonden namelijk uit klassen, zoals ‘geen verlies’, ‘minder dan 10 %’, ‘tussen 10 % en 30 %’, ‘tussen 30 % en 50 %’ en ‘meer dan 50 %’. De gemiddelde verliezen, die hier worden geraamd aan de hand van de gemiddelde waarde van die klassen en gewogen worden in verhouding tot het aantal antwoorden, kunnen dus een bepaalde foutenmarge vertonen. Zo kan, indien men enkel rekening houdt met de onderste of bovenste drempels van die antwoorden, de waarde van dat gemiddelde verlies lager of hoger uitvallen. Bijvoorbeeld: het vertrouwensinterval rond de verliezen voor de gezinnen waarvan de respondent zelfstandige is, bedraagt ongeveer 13 procentpunt rond een gemiddeld verlies dat op 38 % wordt geraamd.

Er zij overigens opgemerkt dat die inkomensverliezen verwijzen naar het nettomaandinkomen op een bepaald moment tijdens de crisis, toen de beperkingen in het kader van de lockdown strenger waren (tal van activiteiten waren beperkt of zelfs afgeschaft). De vermelde cijfers bieden dus geen inschatting van het inkomensverlies voor een volledig jaar. De geleidelijke opleving van de economische activiteit naar een situatie die vergelijkbaar is met die van vóór de crisis, en dus met een geleidelijke normalisering van de inkomens, – op voorwaarde dat er geen faillissementen zijn of banen verloren gaan –, zou zich dus moeten vertalen in een inkomensdaling die voor het geheel van het jaar duidelijk beperkter uitvalt. De relatief grote inkomensverliezen voor bepaalde groepen op een bepaald moment zijn dus niet noodzakelijk onverenigbaar met de ramingen die werden gemaakt in het kader van de in juni 2020 door de NBB opgestelde macro-economische projecties. Tot slot zijn de hier gerapporteerde verliezen diegene voor het hele gezin van de respondent, waardoor de financiële situatie van een eventuele partner de resultaten aanzienlijk kan beïnvloeden.

grafiek1

De verliezen zijn groot in de lage-inkomensgezinnen die geconfronteerd worden met een hoge tijdelijke werkloosheid

Voorts blijkt uit deze enquête dat de gemiddelde verliezen bijzonder groot zijn voor de gezinnen met de laagste inkomens, die de gevolgen van de crisis blijkbaar duidelijker voelen, en dat ongeacht de professionele status van de respondent.

De vaststelling geldt in de eerste plaats voor de gezinnen waarvan de respondent een tijdelijk werkloze is. Terwijl, theoretisch beschouwd, de vervangingsratio hoger ligt voor de laagste inkomens omdat die ratio geplafonneerd is - wat betekent dat het relatief inkomensverlies van die gezinnen in principe beperkter is -, toont de enquête aan dat hoe hoger het inkomen, hoe kleiner het verlies voor de gezinnen waarvan de respondent tijdelijk werkloos is.[2] Dat vloeit onder meer voort uit het feit dat loontrekkenden uit de gezinnen met de laagste inkomens in hogere mate en intensiever, in termen van dagen per week, tijdelijk werkloos zijn. Die situatie wordt onder meer verklaard door het feit dat ze aangeven vaker werkzaam te zijn in de sectoren die het zwaarst door de crisis worden getroffen en die een ruimer beroep hebben gedaan op de tijdelijke werkloosheid (evenementen, horeca, toerisme, non-food handel, enz.). In de gezinnen met de hoogste inkomens, daarentegen, geven de respondenten aan vaker te werken in sectoren die relatief minder zwaar door de crisis worden getroffen, onder meer in de financiële sector of in de informatie- en communicatiesector. Een vergelijkbare vaststelling geldt voor de zelfstandigen uit gezinnen die het financieel minder makkelijk hebben: ook zij werken, in hogere mate,  in de sectoren die het zwaarst door de crisis zijn getroffen.

grafiek2

De gezinnen met de laagste inkomens zijn des te kwetsbaarder omdat ze over weinig spaarreserves beschikken

Behalve door de gerapporteerde gemiddelde verliezen, kan de kwetsbaarheid van de gezinnen ook worden gemeten door hun vermogen om in het kader van hun levensonderhoud noodzakelijke uitgaven te doen (huur, aankopen, enz.). In dat opzicht blijkt uit de analyse dat de gezinnen waar de respondent zelfstandige is, doorgaans over een comfortabeler spaarbuffer beschikken. Omgekeerd hebben de gezinnen met de laagste inkomens minder spaarmiddelen om een langdurige periode van verminderde inkomens aan te kunnen.

grafiek3

Bijna een derde van de respondenten heeft steun aangevraagd als gevolg van inkomensverlies

Dit groter verlies waarmee de gezinnen met de laagste inkomens worden geconfronteerd, vertaalt zich, vergeleken met de andere categorieën van gezinnen, ook in een grotere vraag om steun, in het bijzonder op het niveau van de steunaanvragen bij de OCMW’s. Hoewel ook de vraag tot opschorting van de terugbetaling van de hypotheeklening in het kader van de coronacrisis bij deze gezinnen aanzienlijk is, valt ze geringer uit dan bij de andere inkomensklassen, wat kan worden verklaard door het feit dat het percentage gezinnen die een eigen huis bezitten, minder hoog is bij de gezinnen met de laagste inkomens.

De inkomensverliezen zijn vergelijkbaar tussen de gewesten, al lijken de Vlaamse gezinnen op korte termijn minder kwetsbaar te zijn

De gerapporteerde inkomensverliezen zijn relatief vergelijkbaar tussen de drie gewesten van het land, waarbij ongeveer 50 % van de gezinnen aangeven een verlies van meer dan 10 % te lijden. In termen van kwetsbaarheid op korte termijn, geven de Vlaamse gezinnen wel aan in hogere mate over een comfortabeler spaarbuffer te beschikken. In het Waals en het Brussels Gewest verklaart slechts een derde van de gezinnen die meer dan 10 % inkomensverlies lijden, over een spaarbuffer van meer dan vier maanden te beschikken om hun inkomensdaling te kunnen opvangen.

grafiek4

De gezinnen die het financieel het minst breed hebben, hebben vaker een prijsstijging ervaren

De deelnemers aan de enquête hebben tijdens de coronacrisis een prijsstijging ervaren maar dat geldt in het bijzonder voor de respondenten van gezinnen met lage inkomens. Dit zou kunnen worden verklaard door het feit dat deze gezinnen een groter gedeelte van hun budget besteden aan voedingswaren, waarvan de prijzen tijdens de lockdown forser zijn gestegen.  

Overigens gaat meer dan de helft van diezelfde gezinnen ervan uit dat ze in de toekomst hun consumptie-uitgaven sterker zullen opvoeren. Dat zou er kunnen op wijzen dat ze tijdens de crisis geconfronteerd werden met grotere liquiditeitsbeperkingen, wat strookt met het feit dat de financiële gevolgen van de COVID-19-pandemie relatief zwaarder zijn geweest voor deze categorie van gezinnen.

grafiek5

[1] Van dat totaal werden 396 antwoorden buiten beschouwing gelaten omdat de respondenten jonger waren dan 18 jaar, en dus buiten het bestek van deze enquête vielen, of omdat de antwoorden duidelijke incoherenties bevatten. De deelname aan de enquête gebeurde op vrijwillige basis, zonder dat het staal vooraf werd samengesteld.

[2] Er zij opgemerkt dat die vervangingsratio’s enkel de RVA-uitkeringen bevatten. In werkelijkheid kunnen ook andere factoren de resultaten beïnvloeden, met name de mogelijkheid dat de werknemers met de hoogste inkomens van hun werkgever vaker een compensatie voor tijdelijke werkloosheid ontvangen.