De consumptieprijzen in het licht van de COVID-19-crisis

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van December 2020

De COVID-crisis heeft in 2020 de samenleving grondig verstoord. Dat stelde het gebruikelijke concept van de meting van consumptieprijzen voor grote uitdagingen: de consumptiekorf en de totale uitgaven werden noodgedwongen sterk aangepast.

Download het artikel

Perscommuniqué
Interview met auteurs Hélène Zimmer en Jana Jonckheere

 

Vanaf 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

Inleiding

De COVID-19-pandemie veroorzaakte enorme schokken voor zowel de vraag naar als het aanbod van goederen en diensten, die zouden kunnen uitmonden in, respectievelijk, deflatoire en inflatoire druk. Samen met de lockdown, het inkomensverlies, de grote onzekerheid bij de bevolking en het vermijden van risico’s, resulteerde ze in een ingrijpende verschuiving in de consumptiepatronen. In dit artikel wordt het inflatieverloop in België gedurende deze bijzondere periode geanalyseerd.

De continuïteit van de consumptieprijsindex stond op het spel. Bepaalde transacties werden immers een tijdje onmogelijk en de onmogelijkheid om prijzen te noteren vormde een ongebruikelijke uitdaging voor de nationale statistische instituten (Statbel voor België). Daarbij werden alternatieve instrumenten ingevoerd om breuken in de index te vermijden.

Terwijl de energieontwikkelingen de totale inflatie beïnvloedde, spitst het artikel zich toe op het verloop van de prijzen van voedingsmiddelen. Hoewel bepaalde tendensen in de drie voornaamste buurlanden dezelfde richting uitgingen, liepen de inflatiecijfers uiteen als gevolg van de specifieke kenmerken van België en de bijzondere maatregelen om de economische impact van de pandemie te bestrijden.

Een steekproef van transacties met debetkaarten weerspiegelt de veranderingen in de uitgavenpatronen tijdens de pandemie. We ramen de invloed van die veranderingen op de totale gemeten inflatie en verkrijgen een iets hogere inflatiegraad wanneer de gewichten maandelijks worden bijgewerkt. De potentieel verschillende impact van de pandemie op de huishoudens werd eveneens getest. Wegens het grotere aandeel van bepaalde energiecomponenten voor de laagste inkomenscategorieën en het ruimere aandeel van voeding voor de gezinnen met een hoger inkomen, lieten de eerstgenoemde in 2020 een iets lagere totale inflatie optekenen dan de laatstgenoemde.

In verband met de kwalitatieve beoordeling van de inflatieontwikkelingen door de consumenten, ten slotte, blijkt dat hun perceptie en verwachtingen uiteenlopen sinds het uitbreken van de covidpandemie en dat de verwachtingen regelmatig terugliepen na de ‘schok’ van de eerste lockdown.

De afsluitdatum voor dit artikel was 16 oktober. Inmiddels werden nieuwe maatregelen getroffen om de pandemie te bestrijden, die niet in dit artikel zijn beschreven of in aanmerking genomen.

Het meten van de prijzen werd voor de statistische instituten een uitdaging tijdens de lockdown

Door de beperkte bewegingsvrijheid van de bevolking en de sluiting van niet-essentiële winkels en diensten, konden sommige prijzen niet normaal worden genoteerd om de consumptieprijsindex samen te stellen. In België, waar de lockdown in het voorjaar op 18 maart 2020 inging, werd besloten de registratie van prijzen ter plaatse tijdelijk op te schorten. In ieder geval was de behoefte aan lokale prijsnoteringen in België al sterk verminderd sinds de overschakeling op big data (gescande en op websites verzamelde gegevens, administratieve gegevens). Sinds 2014 daalde het aandeel van de prijsnoteringen ter plaatse van ongeveer 64 % van het gewicht van de korf tot zowat 32 % in 2020.

Voor winkels die niet met gescande of op websites verzamelde gegevens werken, maar die nog open waren, werd de prijsnotering telefonisch of via e-mail uitgevoerd door Statbel, altijd in een poging om het aantal ontbrekende (en dus toegerekende) prijzen te minimaliseren, zoals Eurostat aanbeveelt.

Voor goederen en diensten die niet meer konden worden aangekocht, werden de laatst beschikbare prijzen verrekend ingeval er gewoonlijk geen seizoenspatroon merkbaar is in de maandelijkse prijszetting (bv. restaurants, kappers, elektriciens, juweliers, enz.). Wanneer de maandelijkse prijsveranderingen worden gekenmerkt door een seizoenspatroon (bv. hotels, reizen, bloemen, enz.), was het niet mogelijk de prijzen eenvoudigweg te verlengen, omdat dit een breuk in de indexreeks zou veroorzaken en aldus zou leiden tot een vertekening van de inflatiegraad op jaarbasis. Toegerekende prijzen werden verkregen door dezelfde prijsverandering op maandbasis toe te passen als in het voorgaande jaar. In april waren prijstoerekeningen nodig voor 24 % van het consumptiepakket. In mei gold dit voor 17 %, terwijl in juni slechts 4 % van de prijzen werd toegerekend.

De scherpe daling van de energieprijzen vertraagde in 2020 de totale inflatie terwijl de prijzen van voedingsmiddelen gestaag toenamen

Tegelijk met het uitbarsten van de COVID-19-crisis liepen de olieprijzen in maart en april 2020 scherp terug, waardoor de totale inflatie fors daalde. De kerninflatie (dat is de totale inflatie exclusief energie en voedingsmiddelen) bleef gedurende het grootste deel van 2020 stabiel, maar het uitstel van de zomerkoopjes had in juli een sterk opwaartse invloed en in augustus een neerwaartse impact op de kerninflatie op jaarbasis en derhalve ook op de totale inflatie.

De voedselinflatie is sinds eind 2019 toegenomen; die toename hield aan gedurende de lockdown in het voorjaar en de daaropvolgende maanden. De opwaartse beweging kan worden verklaard door zowel covid- als niet‑covidgerelateerde factoren. Met betrekking tot de eerstgenoemde blijkt dat de crisis enkele verstoringen in de aanbodketen met een opwaartse invloed op de prijzen veroorzaakte. Daarnaast besloot de overheid, om het hamsteren te ontmoedigen, vanaf 18 maart speciale aanbiedingen in de supermarkten te verbieden. Aanbiedingen werden pas vanaf 4 mei weer ten volle toegestaan. De niet‑covidgerelateerde factoren omvatten de zeer langzame groei van de voedingsmiddelenprijzen in 2019 en - voor de onbewerkte voedingsmiddelen - de hoge prijzen van varkensvlees als gevolg van de varkenspest, de weersomstandigheden die begin 2020 vooral een weerslag hadden op de fruitprijzen, enz.

Het inflatieverschil dat België bevoordeelt tegenover zijn buurlanden, veerde in de zomer op

Een vergelijking van de Belgische totale inflatie met die in de drie voornaamste buurlanden (Duitsland, Frankrijk, Nederland) brengt een gemeenschappelijke tendens in de eerste maanden van 2020 aan het licht, namelijk een afnemende inflatiegraad tussen februari en april, omdat de COVID-19-crisis tot een scherpe daling van de olieprijs leidde. Achter die tendens gaan evenwel tegengestelde ontwikkelingen van de voedselprijzen schuil: de voedselinflatie steeg in de loop van 2020. Deze categorie van goederen werd beïnvloed door verstoringen in de toeleveringsketen en door substitutie aan de vraagzijde.

Tijdens de periode na de lockdown besloten sommige landen de zomerkoopjes uit te stellen. Dat was bijvoorbeeld het geval in België, Frankrijk en Italië. Dit verklaart waarom de inflatie op jaarbasis in de desbetreffende landen opliep in juli en vervolgens weer daalde in augustus. De gemiddelde daling, in juli, van de inflatie in de drie voornaamste buurlanden werd echter veroorzaakt door de voor de hele economie geldende tijdelijke verlaging van de btw-tarieven in Duitsland van 1 juli tot 31 december (een verlaging van 19 % tot 16 % voor het reguliere btw-tarief en een vermindering van 7 % tot 5 % voor het verlaagde tarief).

Hoewel het inflatieverschil tussen België en zijn drie voornaamste buurlanden gedurende de eerste helft van 2020 ‘in het voordeel’ van België was (-0,6 procentpunt gemiddeld) steeg het verschil in juli, als gevolg van het uitstel van de koopjes, en liep het terug in augustus. In september keerde de Belgische inflatie terug naar een gebruikelijker peil, maar werd het inflatieverschil positief (0,6 procentpunt), door de negatieve inflatiegraad in Duitsland.

De samenstelling van de bestedingen van huishoudens veranderde GRONDIG

Vooral in maart en april 2020, en in mindere mate gedurende de daaropvolgende maanden, veranderde het consumptiepatroon van de huishoudens drastisch. Dit kwam doordat de meeste culturele activiteiten werden afgelast en restaurants en cafés volledig werden gesloten tussen 14 maart en 8 juni, terwijl de sluiting van niet-essentiële winkels (bv. kleding) in maart geleidelijker verliep, net als de heropening ervan in mei. Hierdoor werden de consumenten gedwongen te sparen en besteedden ze, in relatieve termen, een veel groter deel van hun budget aan voedingsmiddelen.

Derhalve werd een consumptieprijsindex uitgewerkt op basis van de HICP-beginselen, maar met gewichten die beter stroken met de feitelijke consumptie tijdens de lockdown. Daartoe werd een steekproef van transacties met debetkaarten gebruikt, waaruit we het totaalbedrag van de maandelijkse transacties per winkelcategorie kunnen afleiden. Die gewichten variëren maandelijks vanaf februari 2020. Volgens die steekproef nam het relatieve gewicht van voeding in april aanzienlijk toe. Daarentegen volgden de relatieve gewichten van de meeste niet met voeding gerelateerde subcategorieën – zoals kleding, restaurants en cafés, enz. – een V-vormig patroon: ze daalden vanaf februari tot een dieptepunt in april 2020, en namen daarna weer toe. Daarbij moet worden beklemtoond dat die gewichten in verhouding staan tot de totale bestedingen. In absolute cijfers namen de totale bestedingen in april aanzienlijk af ten opzichte van januari 2020.

We kozen voor een Fisherindex, met gewichten die veranderingen in de uitgavenpatronen van de huidige maand ten opzichte van de referentieperiode (december 2019) vertegenwoordigen. Zoals verwacht, verkrijgen we een hogere inflatiegraad dan het officieel gepubliceerde cijfer; over de maanden februari – juli 2020 bedroeg het gemiddelde verschil tussen de twee reeksen 0,2 procentpunt.

De huishoudens werden op uiteenlopende wijze beïnvloed door het prijsverloop voor basisproducten

Terwijl de consumptieprijsindex werd ontworpen voor een gemiddeld Belgisch huishouden, kunnen huishoudens in veel opzichten, zoals inzake inkomenspeil, van elkaar verschillen. De prijsontwikkelingen van goederen en diensten beïnvloeden de groepen dan ook op heterogene wijze, afhankelijk van hun relatieve gewicht in het consumptiepatroon van ieder huishouden.

De pandemie heeft echter alle consumenten enigszins gedwongen er een soortgelijk consumptiepakket op na te houden; de verschillen in bestedingspatroon tussen de huishoudens ebden weg. Zo gaf iedereen relatief meer uit aan voedingsmiddelen. Het consumptiepakket van de laagste inkomenscategorieën zou dus nauwer kunnen aansluiten bij dat van de hoogste inkomensklassen.

Niettemin berekenden we, aan de hand van het huishoudbudgetonderzoek (HBS) van 2018, op vereenvoudigde wijze de totale inflatie gemeten via de nationale consumptieprijsindex (NCPI), alsook de inflatie per inkomenskwartiel. Aangezien het aandeel van elektriciteit, gas en stookolie (drie categorieën waarvoor de inflatie sinds begin 2019 afnam) het hoogst was voor de laagste inkomenscategorieën, en het aandeel van voedingsmiddelen (met een hogere inflatiegraad in 2020) het grootst was voor de gezinnen met een hoger inkomen, vertoonde het laagste kwartiel in 2020 een iets lagere totale inflatie.

De inflatieverwachtingen en -percepties staan tijdelijk los van elkaar

Consumentenenquêtes geven een aanwijzing van de inflatiepercepties (afgelopen 12 maanden) en de inflatieverwachtingen (komende 12 maanden). Op het ogenblik van de lockdown liepen de inflatieverwachtingen van de huishoudens en de gemeten inflatie uiteen. Hoewel de totale inflatie in België van januari 2020 tot mei 2020 scherp terugliep, verwachtten de huishoudens een forse stijging van de prijzen in de enquête van april.

Het verbruik was lager voor de goederen waarvan de prijzen het minst snel stegen (zoals bepaalde diensten) of zelfs daalden (brandstof), terwijl het hoger lag voor die waarvan de prijzen het meest toenamen (voedingsmiddelen). In april kan het hogere percentage huishoudens die een sterke prijsstijging verwachtten, worden toegeschreven aan een overreactie op veranderingen in de voedselprijzen. De prijzen van onlangs gekochte goederen worden doorgaans overschat in de inflatieverwachtingen, en verscheidene studies hebben uitgewezen dat huishoudens, in hun inflatieverwachtingen, aan de prijzen van voedingsmiddelen een veel groter gewicht toekennen dan het feitelijke aandeel ervan in de bestedingen. Na die eerste ‘schok’ van de lockdown begonnen de verwachtingen echter een dalende lijn te volgen. In dat verband lijken de verwachtingen los te staan van de inflatiepercepties, die betrekking hebben op de afgelopen twaalf maanden. Mogelijk is de onzekerheid van de huishoudens over de totale inflatoire druk gestegen omdat hun bestedingspatroon sterk veranderd is.

De rol van de media in de beoordeling van de inflatoire of deflatoire druk mag niet over het hoofd worden gezien. De consumentenorganisatie Test Aankoop, bijvoorbeeld, publiceerde een dagelijkse grafiek waarin de prijsstijgingen ten opzichte van begin maart werden weergegeven. Eind maart werden in sommige supermarkten prijsstijgingen van 5 tot 7 % genoteerd. Dat resultaat dient echter met behoedzaamheid te worden geïnterpreteerd omdat het niet rechtstreeks met de officiële consumptieprijsindex kan worden vergeleken.

Conclusie

De covidpandemie heeft de meting van de prijzen op verschillende manieren bemoeilijkt, maar de ‘digitalisering’ van de samenstelling van de prijsindex is in dat verband bijzonder nuttig gebleken.

De olieprijzen werden gedurende de eerste maanden van 2020 gedrukt, wat de totale inflatie sterk vertraagde. De voedselinflatie, daarentegen, versnelde aanzienlijk, zowel door COVID-19 als door andere, niet met de pandemie samenhangende factoren. Die bewegingen waren ook in onze voornaamste buurlanden te zien.

De uitgavenpatronen ondergingen een gedwongen verandering, met name als gevolg van de lockdown en het vermijden van risico’s. De impact die dit op de totale inflatie zou hebben, werd geraamd aan de hand van een gegevensreeks over transacties met debetkaarten. Zoals verwacht, zou de inflatie hoger zijn geweest met maandelijks veranderende gewichten. Daarnaast kunnen de huishoudens verschillend beïnvloed zijn geweest door de uiteenlopende prijsveranderingen voor vaak aangekochte goederen. De inflatiegraad werd berekend voor de verschillende types huishoudens die werden gedefinieerd op grond van hun inkomenspeil. Huishoudens met een lager inkomen lieten in de afgelopen periode lagere inflatiecijfers optekenen. Deze bevinding is echter gebaseerd op de gewichten die werden gehanteerd in de HBS van 2018, en geeft mogelijk niet de werkelijke situatie tijdens de pandemie weer.

De inflatieverwachtingen zoals vermeld in de consumentenenquêtes namen in april toe, hoewel de officiële inflatie toen al verscheidene maanden op rij terugliep. Op het hoogtepunt van de lockdown werden de verwachtingen waarschijnlijk wel beïnvloed door de prijzen van vaak gekochte boodschappen. Sindsdien waren ze neerwaarts gericht en volgden ze niet dezelfde richting als de inflatiepercepties. De onzekerheid van de huishoudens over de totale inflatoire druk is mogelijk gestegen, doordat hun bestedingspatroon sterk veranderde.