De consumptieprijzen in het licht van de COVID-19-crisis

De COVID-19-pandemie veroorzaakte enorme schokken voor zowel de vraag naar als het aanbod van goederen en diensten, die zouden kunnen uitmonden in, respectievelijk, deflatoire en inflatoire druk. Samen met de lockdown, het inkomensverlies, de grote onzekerheid bij de bevolking en het vermijden van risico’s, resulteerde ze ook in een ingrijpende verschuiving in de consumptiepatronen. In dit artikel wordt het inflatieverloop in België gedurende de lockdown in het voorjaar en kort daarna geanalyseerd.

De afsluitdatum voor dit artikel was 16 oktober 2020. Inmiddels werden nieuwe maatregelen getroffen om de pandemie te bestrijden, die niet in dit artikel in aanmerking zijn genomen.

Door de beperkte bewegingsvrijheid van de bevolking en de sluiting van niet-essentiële winkels en diensten, konden sommige prijzen niet normaal worden gepeild om de consumptieprijsindex samen te stellen. In België heeft Statbel besloten de registratie van prijzen ter plaatse tijdelijk op te schorten. De behoefte aan lokale prijsnoteringen was in België echter al sterk verminderd dankzij de overschakeling, voor verscheidene goederen en diensten, op big data (gescande en op websites verzamelde gegevens, administratieve gegevens). Sinds 2014 daalde het aandeel van de prijsnoteringen ter plaatse van ongeveer 64 % van het gewicht van de korf tot zowat 32 % in 2020.

Volgens de aanbevelingen van Eurostat verrekende Statbel, voor goederen en diensten die niet meer konden worden aangekocht, de laatst beschikbare prijzen ingeval er gewoonlijk geen seizoenspatroon merkbaar is in de maandelijkse prijszetting (bv. restaurants, kappers, elektriciens, juweliers, enz.). Wanneer de maandelijkse prijsveranderingen worden gekenmerkt door een seizoenspatroon (bv. hotels, reizen, bloemen, enz.), werden toegerekende prijzen verkregen door dezelfde prijsverandering op maandbasis toe te passen als in het voorgaande jaar. In april waren prijstoerekeningen nodig voor 24 % van het consumptiepakket. In mei gold dit voor 17 %, terwijl in juni slechts 4 % van de prijzen werd toegerekend.

Tegelijk met het uitbarsten van de COVID-19-crisis liepen de olieprijzen in maart en april 2020 scherp terug, waardoor de totale inflatie fors daalde. De kerninflatie (dat is de totale inflatie exclusief energie en voedingsmiddelen) bleef gedurende het grootste deel van 2020 stabiel, maar het uitstel van de zomerkoopjes had in juli een sterk opwaartse invloed en in augustus een neerwaartse impact op de kerninflatie op jaarbasis.

De voedselinflatie is sinds eind 2019 toegenomen, een verschijnsel dat aanhield gedurende de lockdown in het voorjaar en de daaropvolgende maanden. De opwaartse beweging kan worden verklaard door zowel covid- als niet-covidgerelateerde factoren. Met betrekking tot de eerstgenoemde blijkt dat de crisis enkele verstoringen in de aanbodketen met een opwaartse invloed op de prijzen veroorzaakte. Daarnaast besloot de overheid, om het hamsteren te ontmoedigen, vanaf 18 maart aanbiedingen in de supermarkten te verbieden. Aanbiedingen werden pas vanaf 4 mei weer ten volle toegestaan. De niet-covidgerelateerde factoren omvatten de zeer lage groei van de voedingsmiddelenprijzen in 2019 en - voor de onbewerkte voedingsmiddelen - de hoge prijzen van varkensvlees als gevolg van de varkenspest, alsook de weersomstandigheden die begin 2020 vooral een weerslag hadden op de fruitprijzen.

Het consumptiepatroon van de huishoudens veranderde grondig. Samen met andere beperkingen, werden tussen 14 maart en 8 juni restaurants en cafés gesloten, net als niet-essentiële winkels (bv. kleding), hoewel deze sluiting geleidelijker verliep in maart, met een heropening in mei. Culturele en recreatieve activiteiten werden afgelast. Hierdoor werden de consumenten gedwongen te sparen en besteedden ze, in relatieve termen, een veel groter deel van hun budget aan voedingsmiddelen.

Derhalve werd een consumptieprijsindex uitgewerkt op basis van de HICP-beginselen, maar met gewichten die beter stroken met de feitelijke consumptie tijdens de lockdown. Daartoe werd een steekproef van transacties met debetkaarten gebruikt, waaruit we het totaalbedrag van de maandelijkse transacties per winkelcategorie kunnen afleiden. Die gewichten variëren maandelijks vanaf februari 2020: het relatieve gewicht van voeding nam in april aanzienlijk toe. Daarentegen volgden de relatieve gewichten van de meeste niet met voeding gerelateerde subcategorieën – zoals kleding, restaurants en cafés, enz. – een V-vormig patroon: ze daalden vanaf februari tot een dieptepunt in april 2020, en namen daarna weer toe.

We kozen voor een Fisherindex, waarin de gewichten overeenstemmen met veranderingen in de uitgavenpatronen van de huidige maand ten opzichte van de referentieperiode (december 2019). We verkrijgen een iets hogere inflatiegraad dan het officieel gepubliceerde cijfer; over de maanden februari – juli 2020 bedroeg het gemiddelde verschil tussen de twee reeksen 0,2 procentpunt (de gemiddelde inflatiegraad werd op 0,7 % geraamd, tegen 0,5 % voor de officiële inflatie).

Terwijl de consumptieprijsindex werd ontworpen voor een gemiddeld Belgisch huishouden, kunnen huishoudens in veel opzichten, zoals inzake inkomenspeil, van elkaar verschillen. De pandemie heeft echter alle consumenten tot op zekere hoogte gedwongen er een meer vergelijkbaar consumptiepakket op na te houden; de verschillen in bestedingspatroon tussen de huishoudens ebden weg.

Niettemin berekenden we, aan de hand van het huishoudbudgetonderzoek (HBS) van 2018, de nationale inflatie op vereenvoudigde wijze, per inkomenskwartiel. Aangezien het aandeel van elektriciteit, gas en stookolie (drie categorieën waarvoor de inflatie sinds begin 2019 afnam) het hoogst was voor de laagste inkomenscategorieën, en het aandeel van voedingsmiddelen (met een hogere inflatiegraad in 2020) het grootst was voor de gezinnen met een hoger inkomen, vertoonde het laagste kwartiel in 2020 een iets lagere totale inflatie.

In verband met de percepties van de consumenten en, toekomstgericht, met hun verwachtingen, geven de enquêtes van de NBB een aanwijzing van het over de voorbije twaalf maanden ingeschatte en voor de komende twaalf maanden verwachte prijsverloop. Op het ogenblik van de lockdown in het voorjaar liepen de inflatieverwachtingen van de huishoudens en de gemeten inflatie uiteen. Hoewel de totale inflatie in België van januari 2020 tot mei 2020 scherp terugliep, verwachtten de huishoudens een forse stijging van de prijzen in de enquête van april.

Het verbruik was lager voor de goederen waarvan de prijzen het minst snel stegen (zoals bepaalde diensten) of zelfs daalden (brandstof), terwijl het hoger lag voor die waarvan de prijzen het meest toenamen (voedingsmiddelen). In april kan het hogere percentage huishoudens die een sterke prijsstijging verwachtten, worden toegeschreven aan een overreactie op veranderingen in de voedselprijzen. Verscheidene studies hebben uitgewezen dat huishoudens, in hun inflatieverwachtingen, aan de prijzen van voedingsmiddelen een veel groter gewicht toekennen dan het feitelijke aandeel ervan in de bestedingen. Na de lockdown waren de verwachtingen van de consumenten evenwel neerwaarts gericht en in dat verband lijken ze los te staan van de inflatiepercepties, die betrekking hebben op de afgelopen twaalf maanden. Mogelijk is de onzekerheid van de huishoudens over de totale inflatoire druk gestegen omdat hun bestedingspatroon sterk veranderd is.