De Belgische ondernemingen signaleren nog steeds een corona-impact op de omzet maar de aandacht verschuift stilaan naar bottlenecks aan de aanbodzijde (toelevering, arbeidsmarkt)

De recente versoepeling van de beperkende maatregelen heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering van de omzet voor bepaalde specifieke bedrijfstakken zoals de niet-medische contactberoepen en de sector kunst, amusement en recreatie. Toch is het totale omzetverlies voor de Belgische economie als gevolg van de coronacrisis nauwelijks verkleind in mei. Ook de omzetverwachtingen voor de toekomst wijzen nog steeds op een (beperkte) persistente schade, terwijl andere indicatoren zoals het gepercipieerde faillissementsrisico deze maand wel duidelijk zijn verbeterd. Dat blijkt uit de nieuwe enquête van de ERMG bij de Belgische ondernemingen, die begin vorige week werd afgenomen. De aandacht verschuift stilaan naar capaciteitsproblemen aan de aanbodzijde. Zo ondervinden twee derde van de ondernemingen met openstaande vacatures, minstens voor bepaalde profielen maar even vaak meer algemeen, moeilijkheden om die in te vullen. Verder is de toelevering in belangrijke mate verstoord in heel wat bedrijfstakken, waaronder de industrie, de bouwnijverheid en grote delen van de handel en hebben deze bedrijven sterk gestegen inputkosten.

Begin vorige week hebben verscheidene federaties die de ondernemingen en de zelfstandigen vertegenwoordigen (BECI, NSZ, UCM, UNIZO, UWE en VOKA) een nieuwe ERMG-enquête gehouden. Dat initiatief wordt gecoördineerd door de NBB en het VBO. Het was de eenentwintigste in een reeks enquêtes die sinds maart 2020 worden gehouden om na te gaan welke impact de coronacrisis en de beperkende maatregelen hebben op de economische bedrijvigheid en op de financiële gezondheid van de ondernemingen. Het aantal deelnemende ondernemingen (2 274) was deze enquête lager dan gewoonlijk, wat allicht te wijten is aan de feestdag tijdens de enquêteweek. Dat vergroot enigszins de foutenmarge van de resultaten, die nog meer dan anders met voorzichtigheid moeten geïnterpreteerd worden.[1]

De omzet en de omzetverwachtingen van de Belgische ondernemingen verbeteren in specifieke bedrijfstakken maar op macro-niveau verandert er vooralsnog weinig

Rekening houdend met de grootte van de ondernemingen en met de sectorale toegevoegde waarde, rapporteren de vorige week bevraagde ondernemingen een daling van hun huidige omzet met 10 % ten opzichte van de normale waarde. Terwijl het omzetverlies in de meeste bedrijfstakken al met al constant bleef ten opzichte van dat in de enquête van april, verbeterde het in de zwaarst getroffen bedrijfstakken dankzij de versoepelingen van de beperkende maatregelen (o.m. voor de niet-medische contactberoepen, de kleinhandel en de buitenterrassen van de horeca) op 26 april en 8 mei. Het omzetverlies verkleinde vooral in de niet-medische contactberoepen en de sector kunst, amusement en recreatie, van meer dan 80 % in april tot respectievelijk 35 % en 53 % in mei. Het heropenen van de terrassen leidde evenwel niet tot een duidelijke omzetverbetering in de horeca, wat mogelijk het gevolg is van het slechte weer in mei. Ook het verhoopte katalysator-effect voor de niet‑voedingswinkels bleef daardoor uit: hun omzet verbeterde slechts licht tot 21 % onder het normale niveau. Tot slot nam ook het omzetverlies van de reisbureaus enigszins af, tot 80 %.

Het uitblijven van een omzetverbetering ten opzichte van april is evenwel ten dele te wijten aan de andere samenstelling van de steekproef, die allicht gezorgd heeft voor de omzetdaling in de logistiek en transport en de financiële sector. Zo was er in deze enquête een grotere deelname van de sterk getroffen passagiersluchtvaart, die in de eerdere enquêtes ondervertegenwoordigd was. Zonder de verslechtering in deze twee bedrijfstakken zou het globale omzetverlies met 2 pp verbeterd zijn ten opzichte van de enquête van april. Dat blijft echter beperkt.

Een gelijkaardig verloop wordt opgetekend voor de omzetverwachtingen voor 2021 en 2022. Deze zijn sterk verbeterd in de sterk getroffen bedrijfstakken en vooral in de sector kunst, amusement en recreatie en de horeca. Dat is het gevolg van de gunstige gezondheidsevolutie en het aangekondigde zomerplan voor de afbouw van de beperkende maatregelen. Op macroniveau zijn evenwel ook die omzetverwachtingen relatief ongewijzigd gebleven op respectievelijk 8 % en 3 % onder het normale peil. Zonder de verslechtering in de logistiek en transport en de financiële sector ten gevolge van het bovenvermelde compositie-effect zou er evenwel een lichte verbetering van 1 pp zijn geweest. Toch blijven de Belgische ondernemingen dus ook volgend jaar nog een beperkte persistente coronaschade zien.

Andere indicatoren, zoals het faillissementsrisico, verbeteren wel duidelijk

De grotere duidelijkheid over de volledige heropening van de economie heeft wel een positieve impact gehad op het gerapporteerde faillissementsrisico. Het percentage bevraagde bedrijven dat in de komende zes maanden verwacht failliet te gaan, is namelijk gedaald van 4,8 % in april tot 4,0 % in mei. Deze ontwikkeling is vooral toe te schrijven aan de horeca, waar het faillissementsrisico aanzienlijk daalde van 17 % in april tot 5 % in mei.

Ook de mate van bezorgdheid over de impact van de huidige situatie op de commerciële activiteiten, gemeten op een schaal van 1 (weinig bezorgd) tot 10 (sterk bezorgd) is met 0.4 gedaald in mei en bevindt zich nu op het laagste peil sinds het begin van de crisis (met name 5.6). De mate van bezorgdheid daalde in bijna alle, maar toch vooral in de zwaarst getroffen bedrijfstakken .

Tot slot zijn ook de arbeidsmarktindicatoren verbeterd in mei. Het aandeel tijdelijke werkloosheid is gedaald van 8 % in april tot 5 % in mei, het laagste peil sinds het begin van de coronacrisis. Dat aandeel is vooral heel sterk gedaald bij de niet-medische contactberoepen (van 72 % in april tot amper 4 % in mei) en is ook afgenomen in de reisbureaus (van 58 % tot 52 %), de horeca (van 59% tot 43 %), de sector kunst, amusement en recreatie (van 47 % tot 20 %) en de niet-voedingswinkels (van 16 % tot 5 %), al blijft het in die bedrijfstakken dus nog hoog. Ook de werkgelegenheidsvooruitzichten verbeterden in mei en de respondenten verwachten nu dat de werkgelegenheid in de private sector in 2021 met 22.000 zal toenemen. Hoewel de zwaar getroffen bedrijfstakken nog steeds een groot banenverlies van zowat 10 % verwachten, wordt dit meer dan gecompenseerd door een verwachte nettotoename van het aantal werknemers in de andere bedrijfstakken. De uiteindelijke impact op de werkgelegenheid zal evenwel ook afhangen van het succes waarmee het arbeidsmarktbeleid transities tussen bedrijfstakken zal kunnen faciliteren.

Het personeelsverloop het voorbije jaar is hoger dan normaal en veel bedrijven rapporteren grotere moeilijkheden om geschikt personeel te vinden

In de ERMG-enquêtes wordt er sinds februari in toenemende mate naar toeleveringsproblemen en personeelstekorten verwezen als oorzaak voor de omzetdaling. In deze enquête werden deze aspecten meer in detail bevraagd.

Eerst werd er bevraagd of er meer of minder personeel dan gewoonlijk het bedrijf op eigen initiatief heeft verlaten sinds maart 2020. Terwijl 70 % van de respondenten zegt dat het personeelsverloop normaal was en 10 % van de bedrijven aangeeft dat het lager is dan normaal, rapporteert bijna 20 % van de bedrijven dat het hoger is dan normaal. Dat is in het bijzonder het geval voor de sector kunst, amusement en recreatie, de reisbureaus, de horeca, waar bijna de helft van de ondernemingen aangeeft dat er méér personeelsverloop is dan gewoonlijk. Dat kan in essentie goed nieuws zijn: het suggereert namelijk dat werknemers in de zwaarst getroffen sectoren al in belangrijke mate zijn overgestapt naar een job in een andere sector. Dergelijke transities vergemakkelijken het herstel van de economie en deze informatie lijkt ook te stroken met de huidige relatief gunstige statistieken over de arbeidsmarkt. Anderzijds kan het natuurlijk zorgen voor tijdelijke personeelstekorten als de vraag in die zwaarst getroffen sectoren, zoals voor de horeca, weer zal toenemen. 

Verder werd gepeild naar de moeilijkheden om geschikt personeel te vinden. Van de ondernemingen die willen aanwerven (vier op de vijf respondenten, zelfstandigen niet meegerekend) geeft slechts één op de drie aan geen grotere problemen dan gewoonlijk te ondervinden om vacatures in te vullen. Een derde van de respondenten zegt dat het moeilijker is om specifieke profielen aan te werven en het laatste derde zegt dat geschikt personeel vinden moeilijker is voor alle personeelscategorieën. Hoewel het in principe niet uit te sluiten valt dat het aanwervingsproces zelf nog wordt bemoeilijkt door de specifieke corona-omstandigheden, lijken deze cijfers er toch meer algemeen op te wijzen dat de arbeidsmarkt al heel krap is, zelfs in deze nog prille fase van het herstel en ondanks de bovenvermelde transities tussen sectoren.

Toeleveringsproblemen nemen toe en de sterke stijging van de inputkosten zullen worden doorgerekend in de verkoopprijzen

Een andere zorgwekkende vaststelling aan de aanbodzijde is dat heel veel bedrijven kampen met toeleveringsproblemen. Van de bedrijven die afhankelijk zijn van toeleveringen (twee derde van de bevraagde ondernemingen) geeft de helft aan dat hun toeleveringen deze maand matig of zwaar verstoord zijn. De toeleveringsproblemen zijn vooral wijdverspreid in de groothandel (64 % van de respondenten heeft matig of zwaar verstoorde toeleveringen), de bouw (58 %), de industrie (57 % en nog hoger voor bepaalde sub-sectoren), de niet-voedingswinkels (46 %) en de landbouw (44 %). De meeste ondernemingen in de dienstenbedrijfstakken zijn daarentegen veel minder getroffen omdat deze veelal niet afhangen van toeleveringen. Bovendien zijn vooral de middelgrote ondernemingen getroffen, terwijl de kleine ondernemingen in mindere mate afhangen van toeleveringen en de grote ondernemingen minder toeleveringsproblemen rapporteren.

De belangrijkste gepercipieerde reden voor de toeleveringsproblemen is een schaarste bij de leverancier. Deze factor wordt vermeld door bijna 90 % van de ondernemingen met toeleveringsproblemen (waarbij meerdere redenen konden opgegeven worden). Daarnaast is ook het transport een belangrijke oorzaak van de toeleveringsproblemen, aangehaald door een op drie ondernemingen met toeleveringsproblemen en door een op de twee ondernemingen in de groothandel.

Voor heel veel bedrijven liggen de inputkosten (kosten van intermediaire inputs, grondstoffen, vervoer, verpakking, enz.) deze maand bovendien hoger dan normaal. De stijging is het hoogst in de industrie en de bouwnijverheid (beide 14 %), alsook de groothandel (+11 %).[2] De bedrijven geven ook aan dat de gestegen inputkosten gemiddeld voor de helft zullen worden doorgerekend in de verkoopprijzen de komende maanden. Deze gestegen inputkosten houden grotendeels verband met de toeleveringsproblemen. De stijging van de inputkosten is namelijk veel hoger voor bedrijven  met matig of zwaar verstoorde toeleveringen (respectievelijk 11 % en 19 %) dan voor bedrijven waarvan de toeleveringen niet verstoord zijn (3 %).

De aanbodproblemen, zowel qua personeel als qua toelevering, beginnen duidelijk op de bedrijvigheid te wegen. Meer dan een op vier ondernemingen zegt dat deze problemen deze maand hebben geresulteerd in een tijdelijk omzetverlies en meer dan een op tien geeft aan dat ze hierdoor klanten zijn verloren. Tot slot geven zowat 15 % van de bedrijven aan dat ze hebben moeten putten uit hun voorraden, waardoor die verminderd zijn, en zeggen 5 % van de bedrijven dat ze door leveringsvertragingen al schadeclaims van klanten hebben.

[1] De ERMG-enquête berust op de beoordeling van de ondernemingen die aan de enquête deelnemen. De vergelijking in de tijd van de resultaten moet enigszins omzichtig worden geïnterpreteerd omdat de ondervraagde ondernemingen kunnen verschillen van de ene enquête tot de andere. Enerzijds is het immers mogelijk dat de federaties die de enquêtes bij hun leden houden, niet dezelfde zijn. Anderzijds nemen de ondernemingen niet systematisch deel aan elke enquête. Hoewel een eventuele oververtegenwoordiging in de steekproef van ondernemingen uit bepaalde bedrijfstakken wordt gecorrigeerd, is het mogelijk dat de ondervraagde ondernemingen mettertijd verschillen voor andere kenmerken. Tot slot moet er worden opgemerkt dat het openbaar bestuur en defensie, het onderwijs en de gezondheidszorg niet in rekening genomen worden in de enquêteresultaten.

[2] Niet alle deelnemende federaties hebben deze vraag over inputkosten opgenomen. De in deze paragraaf vermelde bevindingen kunnen dan ook slechts een partieel beeld weergeven, dat met name te sterk gericht is op de kleinere ondernemingen.