De Belgische economie zal zich slechts moeizaam herstellen van de coronacrisis en het begrotingstekort zal ook in 2022 nog twee keer zo groot zijn als vóór de crisis

De economische bedrijvigheid in België krimpt dit jaar met 9 % als gevolg van de beperkende maatregelen die werden opgelegd om de verspreiding van de COVID-19-pandemie tegen te gaan. Naarmate de inperkingsmaatregelen worden versoepeld, zou de economie geleidelijk weer aansterken. Het herstel van de gezinsconsumptie zou daarbij in eerste instantie worden ondersteund door een inhaalvraag, maar wordt ook meer structureel gedragen door de binnen de projectieperiode nog toenemende koopkracht. Het herstel van de bedrijfsinvesteringen vraagt daarentegen wat meer tijd en de netto-uitvoer blijft gedurende de hele projectieperiode op de groei wegen. Op jaarbasis zou het reëel bbp terug opveren, nl. met 6,4 % in 2021 en met 2,3 % in 2022. Al met al blijft het bbp, zelfs eind 2022, wel nog ongeveer 4 % onder het niveau waar vóór de crisis werd van uitgegaan en loopt de Belgische economie dus permanente schade op door de gezondheidscrisis. Ook de overheidsfinanciën krijgen een zware klap: het begrotingstekort zwelt aan tot meer dan 10 % bbp in 2020. Belangrijker is dat het ook nadien structureel hoog blijft en meer dan het dubbele bedraagt van het peil dat bereikt zou zijn zonder de crisis.

Naar aanleiding van de uitbraak van de COVID-19-pandemie werden wereldwijd gezondheidsmaatregelen genomen om de verdere verspreiding ervan tegen te gaan. Zowel het mondiaal bbp als de wereldhandel zou als gevolg daarvan fors terugvallen in 2020, in sterkere mate dan het geval was tijdens de financiële crisis in 2009.

In België werden in de loop van de maand maart belangrijke delen van de economie stilgelegd en kreeg de bevolking beperkende maatregelen opgelegd. Tegelijk werden maatregelen genomen om het inkomensverlies voor tal van economische actoren tijdens de acute fase van de crisis zoveel mogelijk te beperken. Pas recentelijk zijn de inperkingsmaatregelen geleidelijk en stapsgewijs versoepeld en tot dusver is er geen sprake van een volledig genormaliseerde situatie. Volgens enquêtes zou de output van de private sector tijdens verscheidene weken tussen medio maart en medio mei met maar liefst een derde zijn gedaald.

Tegen die achtergrond zou de economische bedrijvigheid dit jaar met 9 % krimpen, met een ongekend zware terugval in de eerste helft van het jaar en een naar verwachting slechts geleidelijk en gedeeltelijk herstel. Daardoor wordt dit jaar bijna € 50 miljard welvaart weggevaagd. Op jaarbasis zou het reëel bbp in 2021 en 2022 met respectievelijk 6,4 % en 2,3 % groeien. De kracht van dat herstel is evenwel hoogst onzeker en de hier voorgestelde cijfers kunnen met name onderhevig zijn aan verdere neerwaartse risico’s mocht de binnen- en buitenlandse vraag de komende kwartalen trager aantrekken dan verwacht of mocht de gezondheidssituatie extra beperkende maatregelen vereisen. In een dergelijk scenario kan de economische krimp in 2020 zelfs oplopen tot 13 % en zal het herstel erna nog moeizamer verlopen.

De gezinsconsumptie werd vanaf medio maart uiteraard in belangrijke mate verstoord door de inperkingsmaatregelen, waarbij fysieke niet-voedingswinkels maar bijvoorbeeld ook horecazaken lange tijd gesloten bleven. De beperkte consumptiemogelijkheden in die periode hebben overigens geleid tot een tijdelijke (geforceerde) toename van de spaarreserves. In de huidige prognoses wordt voor de gezinsconsumptie wel uitgegaan van een geleidelijk herstel: in eerste instantie zouden bepaalde aankopen van bijvoorbeeld duurzame goederen die eerder moesten worden uitgesteld, plaatsvinden zodra dat weer kan. Naast die inhaalvraag wordt de consumptie ook meer structureel ondersteund door het verloop van de koopkracht. Hoewel de gezinnen gemiddeld wel degelijk verlies lijden in vergelijking met het inkomensverloop waar vóór de crisis werd van uitgegaan, blijft hun koopkracht per hoofd van de bevolking dit jaar ongewijzigd ten opzichte van 2019 dankzij, onder meer, de werking van de automatische stabilisatoren, zoals het stelsel van tijdelijke werkloosheid, dat bovendien werd uitgebreid. De komende twee jaar zou de koopkracht per hoofd van de bevolking wel weer toenemen, met iets meer dan gemiddeld 1% per jaar.

Voor de bedrijven is het inkomensverlies dit jaar groter, wat hen ertoe aanzet, ook al vanwege de nog heersende onzekerheid rond de opleving van de vraag, hun investeringsplannen uit te stellen of te annuleren. Het herstel verloopt dan ook duidelijk moeizamer voor de bedrijfsinvesteringen dan voor de gezinsconsumptie. Voorts blijft de groeibijdrage van de netto-uitvoer negatief: de uitvoer loopt in 2020 iets sterker terug dan de invoer en trekt nadien net wat trager aan.

Op korte termijn wordt de weerslag van de economische teruggang op de arbeidsmarkt in hoge mate opgevangen door de genomen maatregelen, waaronder dus de uitbreiding van het stelsel van tijdelijke werkloosheid en de steunmaatregelen voor de zelfstandigen. Niettemin gaan er met name vanaf het tweede kwartaal van dit jaar heel wat arbeidsplaatsen verloren. Aangezien de beroepsbevolking verder groeit, wordt een aanzienlijke stijging van het aantal werklozen (uitgezonderd tijdelijk werklozen) verwacht - 100 000 gedurende de projectieperiode -, waarbij het zwaartepunt, met bijna 190 000 extra werklozen, zich concentreert in de laatste drie kwartalen van 2020. De geharmoniseerde werkloosheidsgraad, die zich vorig jaar nog op een historisch laag peil bevond, loopt dan ook op tot meer dan 8 % volgend jaar, waarna een beperkte daling zou volgen.  

De onderliggende inflatie neemt in heel beperkte mate toe, van 1,6 % dit jaar tot 1,7 % in 2022. De aantrekkende loonkosten, maar ook de extra kosten om de activiteit op een veilige manier te laten heropstarten, zorgen voor inflatoire druk. De stijging zou weliswaar beperkt blijven, aangezien de doorberekening van de kosten in de prijzen typisch onvolledig en met vertraging gebeurt en omdat de afgenomen vraag een persistent neerwaartse impact heeft. De totale inflatie loopt sterker op, van 0,3 % in 2020 tot 1,8 % in 2022, maar dat heeft vooral te maken met het ongewoon lage peil van dit jaar dat een gevolg is van de scherpe daling van de olieprijzen.

Het begrotingstekort neemt dit jaar fors toe, tot 10,6 % bbp, als gevolg van de afname van het bbp die automatisch leidt tot meer uitgaven en minder ontvangsten, maar ook van de maatregelen ter ondersteuning van de economie. Die maatregelen zijn vooral tijdelijk van aard en het deficit zou de komende jaren dan ook verkleinen, maar het blijft wel hangen op ongeveer 6 % bbp. Dat is meer dan het dubbele van het peil dat bereikt zou zijn zonder de crisis, wat vooral te maken heeft met het bovenvermeld permanent outputverlies. De overheidsschuld in verhouding tot het bbp stijgt tot zowat 120 % en bevindt zich aan het einde van de projectieperiode - met een omvangrijk begrotingstekort en rekening houdend met een gemiddelde bbp-groei - op een explosief stijgend traject, ondanks de historisch lage rente.

 

 

 

2018

2019

2020r

2021r

2022r

GROEI (voor kalenderinvloeden gezuiverde gegevens)

 

 

 

 

 

Bbp naar volume

1,5

1,4

-9,0

6,4

2,3

Bijdragen tot de groei:

 

 

 

 

 

- Binnenlandse bestedingen, ongerekend voorraadwijziging

1,9

1,7

-7,7

6,8

2,5

- Netto-uitvoer van goederen en diensten

-0,7

0,1

-0,4

-0,4

-0,2

- Voorraadwijziging

0,3

-0,4

-0,9

0,0

0,0

PRIJZEN EN KOSTEN

 

 

 

 

 

Geharmoniseerde consumptieprijsindex

2,3

1,2

0,3

1,4

1,8

Gezondheidsindex

1,8

1,5

1,0

1,1

1,7

Onderliggende inflatie

1,3

1,5

1,6

1,6

1,7

Bbp-deflator

1,5

1,5

1,4

0,9

1,2

Ruilvoet

-1,0

0,3

2,4

0,2

-0,4

Loonkosten per eenheid product in de private sector1

1,8

2,2

3,5

-0,1

1,0

Uurloonkosten in de private sector1

1,4

2,2

0,9

1,5

2,2

Productiviteit per arbeidsuur in de private sector

-0,4

0,0

-2,6

1,6

1,2

ARBEIDSMARKT

 

 

 

 

 

Binnenlandse werkgelegenheid (gemiddelde jaar-op-jaar verandering, in duizenden personen)

65,7

76,8

-66,7

-22,7

60,6

Totaal arbeidsvolume2

1,7

1,3

-7,1

4,9

1,3

Geharmoniseerde werkloosheidsgraad (in % van de beroepsbevolking van 15 jaar of ouder)

6,0

5,4

7,3

8,3

7,6

INKOMENS

 

 

 

 

 

Reëel beschikbaar inkomen van de particulieren

1,1

2,6

0,5

1,1

2,2

Spaarquote van de particulieren (in % van het beschikbaar inkomen)

11,8

13,1

20,2

13,8

14,0

OVERHEIDSFINANCIEN

 

 

 

 

 

Primair saldo (in % bbp)

1,3

0,1

-8,6

-4,1

-4,2

Financieringssaldo (in % bbp)

-0,8

-1,9

-10,6

-6,0

-5,9

Overheidsschuld (in % bbp)

99,9

98,7

118,1

116,5

119,0

LOPENDE REKENING

(volgens de betalingsbalans, in % bbp)

-1,4

-1,2

-0,3

-0,4

-0,7

Bronnen: EC, INR, Statbel, NBB.

(1) Inclusief de loonsubsidies (hoofdzakelijk de verminderingen van de bedrijfsvoorheffing) en de gerichte verlagingen van de werkgeversbijdragen.

(2) Totaal aantal gewerkte uren in de economie.