Bankfinanciering aan kmo's van 2014 tot 2019: effect van de wetswijzigingen op de kredietverlening

Artikel gepubliceerd in het Economisch tijdschrift van Juni 2020

De wet betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen die in 2014 werd ingevoerd, had tot doel hun toegang tot bankkrediet te vergemakkelijken door de transparantieverplichtingen die aan kredietverstrekkers en -nemers worden opgelegd, te specificeren. Uit de dynamiek van de kredieten en de toekenningsvoorwaarden blijkt dat deze tot begin 2020 bijzonder gunstig waren voor kmo’s, zonder dat daarbij enig specifiek effect van de wet werd aangetoond.

Download het artikel Perscommuniqué

Vanaf 2019 wordt de volledige versie van de artikels van het Economisch Tijdschrift in het Engels gepubliceerd, met een digest in het Nederlands en het Frans.

Digest

Inleiding

De wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gewijzigd door de wet van 21 december 2017, heeft tot doel de toegang van die ondernemingen (kmo's) tot bankfinanciering te vergemakkelijken. Ze bevat daartoe een reeks bepalingen om mogelijke informatieasymmetrie te corrigeren die de commerciële relaties tussen kredietgevers en kredietnemers kan beïnvloeden, door de aan elk van de partijen opgelegde transparantieverplichtingen nader te omschrijven. De onderneming die een krediet aanvraagt, is aldus verplicht voldoende exhaustieve gegevens te verschaffen over, onder meer, haar financiële toestand. De kredietgever, van zijn kant, moet voor de aanvragers standaarddocumenten beschikbaar houden in verband met de verschillende kredietvormen die hij aanbiedt[1]. Bovendien moet bij een ontwerpkredietovereenkomst een summier informatiedocument worden gevoegd dat alle kenmerken van de overeenkomst bevat. De kredietgever moet ook het best aangepaste krediettype zoeken, rekening houdend met de financiële toestand van de onderneming op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet. Deze bepalingen hebben onder meer tot doel de concurrentie tussen de kredietinstellingen te stimuleren, door de ondernemingen in staat te stellen hun verschillende keuzemogelijkheden beter te vergelijken. Ingeval een krediet wordt geweigerd, is de kredietgever verplicht de onderneming in kennis te stellen van de belangrijkste elementen waarop deze weigering is gebaseerd of die de risico-inschatting hebben beïnvloed, en dit op een transparante wijze en in voor de onderneming verstaanbare bewoordingen. De wet bevat bovendien een artikel over de vaststelling van de wederbeleggingsvergoeding die de kredietgever van de kredietnemer mag eisen wanneer deze laatste besluit het hem verleende krediet vervroegd terug te betalen. Het bedrag van de vergoeding, dat uitdrukkelijk in de kredietovereenkomst moet worden vermeld, wordt op een gestandaardiseerde manier bepaald volgens een berekeningswijze die in een gedragscode is vastgelegd. Deze code, die in 2018 werd herzien als gevolg van de in de wet aangebrachte wijzigingen, werd overeengekomen tussen de werkgeversorganisaties die de belangen van de zelfstandigen (het NSZ) en de kmo’s (Unizo en de UCM) verdedigen, enerzijds, en Febelfin, anderzijds. Voor kredieten waarvan het oorspronkelijke kredietbedrag hoogstens € 2 miljoen bedraagt, mag de wederbeleggingsvergoeding maximaal zes maanden interest bedragen.

De wet bepaalt bovendien dat haar eigen effecten om de twee jaar aan een beoordeling moeten worden onderworpen. De hierna volgende analyse past in dat kader. De verschillende relevante gegevens voor de follow-up van de kredietverlening van de ingezeten banken aan de kmo's (namelijk verloop van het kredietvolume, op die kredieten toegepaste rente, kredietvoorwaarden) worden in het eerste deel samengevat en toegelicht. Het is evenwel niet mogelijk enkel via een onderzoek van die gegevens te bepalen of na de inwerkingtreding van de wet structurele effecten tot uiting zijn gekomen; dat onderzoek wordt daarom aangevuld met een econometrische analyse, die in het tweede deel wordt samengevat. In de conclusie, ten slotte, worden de eventuele effecten van de wet op de dynamiek van de kredietverlening aan kmo's besproken.

Op het ogenblik dat deze tekst werd opgesteld, gelet op de wettelijke termijn waarin deze beoordeling moet worden meegedeeld, waren de voor de analyse in aanmerking genomen gegevens beschikbaar tot eind 2019 voor bepaalde variabelen en tot februari 2020 voor de andere, dus vóór de door COVID-19 veroorzaakte crisis uitbrak. Deze laatste dreigt de situatie fundamenteel te veranderen, zowel uit het oogpunt van de kredietinstellingen als voor de ondernemingen. De aan het einde van deze studie getrokken conclusies moeten dus over enkele maanden worden herbeoordeeld. Inmiddels verwijzen wij belangstellende lezers naar de specifieke monitoring die de Bank uitvoert en in het kader van het Observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen publiceert.

Recent verloop van de kredietverlening aan ondernemingen

Volume van de bankleningen

We beschikken over twee gegevensbronnen om het verloop van het bankkrediet aan ondernemingen te volgen : enerzijds de balansen van de banken die exhaustieve gegevens verstrekken maar als nadeel hebben dat ze enkel informatie op een geaggregeerd niveau verschaffen, en anderzijds de Centrale voor kredieten aan ondernemingen die het mogelijk maakt de uitstaande kredieten uit te splitsen naar bedrijfsgrootte en bedrijfstak waartoe de ondernemingen behoren. Aangezien die beide bronnen een overeenkomstig beeld geven van de ontwikkeling van het volume van de bankleningen aan de in België gevestigde bedrijven (grafiek 1, links), spitst de analyse zich toe op de kredieten die werden opgenomen[2] door de in de Kredietcentrale geregistreerde ondernemingen. Hierdoor zijn we in staat deze laatste uit te splitsen naar bedrijfsgrootte (grafiek 1, rechts) en de niet-financiële ondernemingen te onderscheiden (door de bedrijven in de branche financiële dienstverlening buiten beschouwing te laten[3]).

Het uitstaand bedrag van de bankkredieten aan de in België gevestigde ondernemingen werd sterk beïnvloed door crisisperiodes: eerst de grote recessie in 2008 en 2009, en vervolgens de overheidsschuldencrisis die het eurogebied in 2011 en 2012 heeft getroffen. Die twee gebeurtenissen oefenden een negatieve invloed uit op zowel de kredietvraag als het kredietaanbod. Het uitstaand bedrag van de door niet-financiële ondernemingen opgenomen kredieten, dat met enige vertraging reageert op de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid, is aldus tijdens de afgelopen tien jaar tweemaal gedaald : een eerste maal tussen medio 2009 en medio 2010, en een tweede keer in 2013 of 2014, naargelang van de geraadpleegde gegevensbron. Dat bedrag begon vervolgens tegen eind 2014 weer te stijgen, en die toename versnelde nog van 2015 tot medio 2018, alvorens te vertragen tot februari 2020.

[1] Sinds 2018 geldt die vereiste niet meer voor kredieten van minder dan € 25 000, voor zover ze geen clausule tot vaststelling van een wederbeleggingsvergoeding bevatten en niet onderworpen zijn aan zekerheden of waarborgen

[2] De opgenomen kredieten verschillen van de toegestane kredieten, dat zijn de kredietlijnen die werden geopend, maar niet noodzakelijkerwijs volledig door de bedrijven werden opgenomen

[3] Dat zijn meer specifiek de bedrijfstakken die bij de NACE-code ‘K’ zijn ingedeeld

Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen en balansen van de kredietinstellingen).

1 Som van de stromen, over 12 maanden, in verhouding tot het uitstaand bedrag van een jaar eerder.

2 Voortschrijdend gemiddelde over vier kwartalen van de groei op drie maanden die vervolgens wordt berekend op jaarbasis. Er werd geen rekening gehouden met de kredieten die ondernemingen uit de branche financiële dienstverlening hebben opgenomen.

3  Micro-ondernemingen zijn ondernemingen die micromodellen gebruiken om hun jaarrekeningen op te stellen en kleine ondernemingen zijn die welke een verkort model indienen. Ondernemingen die een volledig schema neerleggen, worden beschouwd als groot of middelgroot naargelang ze, respectievelijk, één of meer van de vastgelegde drempelwaarden inzake aantal werknemers (50 VTE), omzet (€ 9 000 000) en balanstotaal (€ 4 500 000) overschrijden.
Voor meer informatie, zie www.nbb.be/doc/ba/infomail/mail_f_50.pdf.

Achter de bewegingen van het totale kredietvolume gaan echter zeer heterogene veranderingen volgens de bedrijfsgrootte schuil. Het procyclische karakter van het kredietverloop vloeit in werkelijkheid vooral voort uit de kredietverlening aan grote ondernemingen. De daling van de totale uitstaande kredieten tijdens beide crisisperiodes is trouwens bijna volledig aan deze laatste toe te schrijven. De stijging van het volume van de door kleine ondernemingen gesloten bankleningen[4] is dan weer heel wat stabieler. Tijdens de afgelopen jaren worden twee fasen onderscheiden : (1) een versnelling van de kredietgroei van 2015 tot eind 2017, (2) gevolgd door een vertraging die tot in februari 2020 aanhield (laatst beschikbare gegeven op het moment dat deze tekst werd geschreven).

In totaal en sinds begin 2014, dus vanaf de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2013 betreffende de financiering van de kmo’s, steeg het uitstaand bedrag van de door kleine ondernemingen opgenomen kredieten met gemiddeld 4,6 % per jaar, terwijl dat van de aan middelgrote ondernemingen verstrekte kredieten met 0,6 % toenam. De kredieten aan grote ondernemingen stegen dan weer met gemiddeld 4,2 % tussen 2014 en februari 2020.

Gelet op de procyclische aard van de statistische reeksen, meer in het bijzonder die betreffende de grote ondernemingen, kunnen die ontwikkelingen niet louter op basis van beschrijvende gegevens worden geïnterpreteerd als werkelijk specifiek voor de periode waarin de wet van toepassing was. Daartoe werd een grondiger analyse uitgevoerd, aan de hand van een econometrische methode waarmee de specifieke effecten voor die periode kunnen worden onderscheiden van de effecten die verband houden met het conjunctuurverloop en de debetrentes. Ze wordt uitvoerig besproken in het tweede deel van deze tekst.

Door de kredietinstellingen toegepaste rentetarieven

Het verloop van de debetrentes op leningen aan ondernemingen weerspiegelt grotendeels de verschillende monetairbeleidsmaatregelen die in het Eurosysteem werden genomen. Na het uitbreken van de economische en financiële crisis in 2008 heeft de Raad van Bestuur de beleidsrentes aanzienlijk verlaagd en daarbij een doelstelling van prijsstabiliteit nagestreefd. Door de rente op de depositofaciliteit op een negatief peil vast te stellen vanaf juni 2014, en door begin 2015 een uitgebreid programma voor de aankoop van activa op te zetten, trachtte het Eurosysteem bovendien een portefeuilleherschikking naar kredieten en, in fine, de financiering van de reële economie aan te moedigen. Het programma voor de aankoop van activa , dat in december 2018 was onderbroken, werd in november 2019 echter hervat, om de accommoderende effecten van de rente te versterken. Bovendien droegen de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations, TLTRO) eveneens bij tot een toename van de bancaire kredietverlening aan de ondernemingen (en de consumenten) van het eurogebied, evenals in België. Dankzij die maatregelen konden in het eurogebied gunstige kredietvoorwaarden worden gehandhaafd.

Die diverse maatregelen verlaagden aanzienlijk de financieringskosten van de kredietinstellingen, die deze verlaging gedeeltelijk doorberekenden in de debetrentes voor ingezeten ondernemingen (grafiek 2). De daling van de financieringskosten op de geldmarkt, die worden benaderd aan de hand van de OIS-rente op interbancaire leningen waarvoor geen onderpand is vereist, deed zich hoofdzakelijk voor vanaf de tweede helft van 2008. Het verschil tussen die rente en de debetrentes voor ondernemingen was enigszins toegenomen als gevolg van de nieuwe verlagingen van de beleidsrentes waartoe vanaf 2011 werd besloten. Voor de variabele rentetarieven (met een initiële rentevaste periode van minder dan één jaar) stabiliseerde het verschil zich vanaf 2012 evenwel op een niveau in de buurt van 2 %. Het valt trouwens op dat het verschil amper groter is voor de kredieten van minder dan € 1 miljoen dan voor die van meer dan € 1 miljoen, wat erop wijst dat de kredieten voor minder hoge bedragen – doorgaans die welke de kmo’s aanvragen – niet te kampen hadden met een hogere rente ten gevolge van de beperking van de wederbeleggingsvergoeding.

In de loop van 2019 bereikten de rentetarieven op middellange en lange termijn een historisch laag peil van respectievelijk 1,20 % (in april) en 1,46 % (in oktober), wat betekent dat de kredietvoorwaarden voor ondernemingen bijzonder gunstig waren.

[4] In dit document omvat de term ‘kleine ondernemingen’ zowel de micro‑ondernemingen (die het micromodel van de jaarrekening hanteren) als de kleine ondernemingen (die een verkort model indienen).

 

Kredietvoorwaarden

Naast het accommoderend monetair beleid droegen andere factoren bij tot de daling van de door de banken toegepaste rentetarieven en, meer in het algemeen, tot de versoepeling van de voorwaarden voor ondernemingen die een lening aanvragen. Behalve de rentetarieven en de commerciële marges omvatten die voorwaarden, onder meer, de plafonnering van de bedragen en de looptijden van de leningen, alsook de vereiste waarborgen en de extra kosten.

Tussen eind 2013 en medio 2018 droegen de opeenvolgende verlagingen van de beleidsrente en de andere monetairbeleidsbeslissingen er sterk toe bij dat de banken hun kredietverleningscriteria versoepelden. Bovendien kwam de opleving van de conjunctuur in 2014 en 2015 tot uiting in een neerwaartse bijstelling van de beoordeling van de kredietrisico's. Ten slotte blijkt uit de resultaten van de bij de banken gehouden enquêtes vooral dat de concurrentiedruk van 2015 tot 2018 toenam, wat hen ertoe aanzette de kredietnemers voordeliger kredietvoorwaarden te bieden. In 2019 begonnen de banken hun kredietvoorwaarden aan te scherpen, zowel voor de grote ondernemingen als voor de kmo’s, vooral omdat de risicoperceptie verslechterde in het kielzog van de conjunctuurvertraging.

Dat de kredietvoorwaarden voor kmo's tijdens de afgelopen jaren al met al gunstig waren, wordt bevestigd door de enquêtes bij de ondernemers, zoals de enquête over de toegang tot financiering voor de ondernemingen (Survey on the Access to Finance of Enterprise) die om de zes maanden in de landen van het eurogebied wordt gehouden. De resultaten van die enquête wijzen immers op een sterke afname van de belemmeringen voor de toegang tot bankkrediet tussen de eerste helft van 2017 en het eerste semester van 2018, die aanvankelijk tot uiting zou zijn gekomen in een daling van het percentage weigeringen, in combinatie met een vermindering van de gedeeltelijke acceptaties van kredietaanvragen vanaf 2017. Volgens de meest recente gegevens bleven de belemmeringen naar historische maatstaven relatief gering, hoewel ze vanaf medio 2018 weer toenamen.

Econometrische analyse

Zoals werd beklemtoond is het, om de effecten van de wet van 21 december 2013 op het kredietvolume en het rentepeil vast te stellen, nodig de eventuele impact ervan af te zonderen van de invloed van de andere bovenvermelde factoren. Een dergelijke oefening is echter niet gemakkelijk, aangezien die wet de kredietverlening aan ondernemingen op verschillende manieren kan beïnvloeden : nu eens positief, door de concurrentie te versterken tussen de kredietinstellingen die erdoor zouden worden aangespoord hun tariefstrategie aan te passen ten gunste van de kredietnemers, dan weer negatief, doordat ze de vaststelling van de wederbeleggingsvergoeding regelt, wat die instellingen ertoe had kunnen brengen in de debetrentes een hogere risicopremie op te nemen. Die tegengestelde effecten zijn echter niet direct kwantificeerbaar op basis van de gegevens waarover de Nationale Bank beschikt. Derhalve werd een benadering gekozen die eruit bestaat in de ontwikkelingen van de kredieten aan ondernemingen en in het renteverloop verschillen op te sporen met de normaal te verwachten situatie op grond van de conjunctuur en de financieringskosten van de banken.

In concreto werd een econometrische analyse uitgevoerd om eventuele structurele veranderingen vanaf begin 2014 – dus op het ogenblik dat de wet in werking trad – los te koppelen van de conjunctuurinvloeden, die worden gemeten aan de hand van de algemene synthetische indicator van de Bank.

De verkregen resultaten brengen geen noemenswaardige structurele verandering in het kredietverloop aan het licht die eventueel met de inwerkingtreding van de wet zou kunnen samenhangen. Algemeen beschouwd neemt het uitstaand bedrag van de aan ondernemingen verstrekte leningen op een relatief stabiele wijze toe, terwijl het, tot op zekere hoogte en met enige vertraging, daadwerkelijk wordt beïnvloed door het conjunctuurverloop. Zoals reeds bleek uit de beschrijvende statistieken, zijn de door kleine ondernemingen opgenomen kredieten minder conjunctuurgevoelig dan de aan grotere ondernemingen verstrekte leningen. De bankkredieten aan grote ondernemingen lijken trouwens als enige te worden beïnvloed door renteschommelingen, zij het slechts in geringe mate. Dat kan onder meer te maken hebben met het feit dat sommige ervan, in tegenstelling tot een grote meerderheid van de kmo’s, kunnen terugvallen op marktfinanciering wanneer de door de kredietinstellingen gevraagde rentetarieven te hoog worden geacht.

Volgens de ramingen die uit de door de banken gehanteerde rentemodellen werden afgeleid, wordt de rente voornamelijk bepaald door het verloop van de financieringskosten. De resultaten bevestigen immers dat de rentetarieven grotendeels dezelfde tendens volgen als de beleidsrente en de geldmarktrente, met uitzondering van de rente op middellange termijn. De meeste rentetarieven blijken trouwens niet aanzienlijk te worden beïnvloed door de conjunctuur, ten minste tijdens de periode die de gegevens bestrijken. Ze weken echter af van de tendens die de geldmarktrente na het uitbreken van de crisis in de tweede helft van 2008 volgde.

Hoewel de debetrentes tussen begin 2014 en eind februari 2020 verder terugliepen, is er enkel een significant negatief structureel effect zichtbaar voor de rente op meer dan één jaar. Wellicht weerspiegelt die verandering een daling van de intermediatiemarges die veeleer te wijten is aan de toename van de concurrentiedruk, die trouwens bleek uit de enquête naar de bancaire kredietverlening (zie hierboven), dan aan de wet van 21 december 2013.

Conclusie

In dit artikel werd de dynamiek behandeld van het volume van de leningen die de in België actieve banken aan ingezeten ondernemingen verstrekken, alsook die van de rentetarieven en de overige kredietvoorwaarden, sinds de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2013 inzake de financiering van de kmo's.

De leningen aan kmo's, die doorgaans minder procyclisch zijn dan het volume van de door grote ondernemingen opgenomen kredieten, namen tussen 2014 en begin 2020 toe. Tijdens die periode bedroeg de groei van de kredietverlening aan kleine ondernemingen gemiddeld 4,6 % op jaarbasis, tegen 0,6 % voor de middelgrote ondernemingen. Die situatie resulteert enerzijds uit de stijging van het kredietaanbod gedurende de hele periode, die werd geschraagd door de verschillende maatregelen van het Eurosysteem om de economische bedrijvigheid te stimuleren. Anderzijds werd de groei van de kredietverlening tot eind 2018 ook aangewakkerd door een toenemende vraag, zowel van de kmo's als van de grote ondernemingen.

De rentetarieven op kredieten aan ondernemingen worden hoofdzakelijk bepaald door de rente op de interbancaire markten, die dan weer sterk door het monetair beleid wordt beïnvloed. Het monetair beleid van het Eurosysteem heeft reeds enkele jaren als indirect effect dat de ondernemingen (en gezinnen) veel vlotter toegang krijgen tot bankfinanciering. De sinds 2014 genomen maatregelen hebben de financieringskosten van de kredietinstellingen verlaagd. Ze kunnen ook tegen gunstige tarieven lenen door gebruik te maken van de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties. Bovendien konden ze dankzij het programma voor de aankoop van activa gemakkelijker liquiditeiten vrijmaken voor nieuwe kredieten. Ten slotte heeft de daling van de financieringskosten van de banken, via het spel van de concurrentie, geleid tot de verlaging van de middellange- en langetermijnrente op kredieten aan ondernemingen, alsook tot de stabilisatie op een laag peil van de kortetermijnrente.

De facto hebben de ondernemingen, via verschillende enquêtes, duidelijk gemaakt dat hun kredietvoorwaarden sinds 2014 zijn verbeterd en dat deze tussen 2016 en 2019 bijzonder gunstig waren. Wegens de toename van de risico’s werden die voorwaarden aan het einde van de periode evenwel licht aangescherpt, maar die verstrenging trof alle ondernemingscategorieën, ongeacht de bedrijfsgrootte.

Tot slot wijst geen enkel van de onderzochte elementen op een inperking van de kredietverlening aan kmo's sinds 2014.