Bankfinanciering aan kmo's van 2014 tot 2019 : effect van de wetswijzigingen op de kredietverlening

De wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, zoals gewijzigd door de wet van 21 december 2017, heeft tot doel de toegang van die ondernemingen (kmo's) tot bankfinanciering te vergemakkelijken. Ze bevat daartoe een reeks bepalingen om mogelijke informatieasymmetrie te corrigeren die de commerciële relaties tussen kredietgevers en kredietnemers kan beïnvloeden, door de aan elk van de partijen opgelegde transparantieverplichtingen nader te omschrijven.

De onderneming die een krediet aanvraagt, is aldus verplicht voldoende exhaustieve gegevens te verschaffen over, onder meer, haar financiële toestand. De kredietgever, van zijn kant, moet voor de aanvragers standaarddocumenten beschikbaar houden in verband met de verschillende kredietvormen die hij aanbiedt[1]. Bovendien moet bij een ontwerpkredietovereenkomst een summier informatiedocument worden gevoegd dat alle kenmerken van de overeenkomst bevat. De kredietgever moet ook het best aangepaste krediettype zoeken, rekening houdend met de financiële toestand van de onderneming op het ogenblik van het sluiten van de kredietovereenkomst en met het doel van het krediet. Deze bepalingen hebben onder meer tot doel de concurrentie tussen de kredietinstellingen te stimuleren, door de ondernemingen in staat te stellen de verschillende hun aangeboden keuzemogelijkheden beter te vergelijken. Ingeval een krediet wordt geweigerd, is de kredietgever verplicht de onderneming in kennis te stellen van de belangrijkste elementen waarop deze weigering is gebaseerd of die de risico-inschatting hebben beïnvloed, en dit op een transparante wijze en in verstaanbare bewoordingen.

De wet bevat bovendien een artikel over de vaststelling van de wederbeleggingsvergoeding die de kredietgever van de kredietnemer mag eisen wanneer deze laatste besluit het hem verleende krediet vervroegd terug te betalen. Het bedrag van de vergoeding, dat uitdrukkelijk in de kredietovereenkomst moet worden vermeld, wordt op een gestandaardiseerde manier bepaald volgens een berekeningswijze die is vastgelegd in een gedragscode, die werd overeengekomen tussen de werkgeversorganisaties die de belangen van de zelfstandigen (het NSZ) en de kmo’s (Unizo en de UCM) verdedigen, enerzijds, en Febelfin, anderzijds.

De wet bepaalt bovendien dat haar eigen effecten aan een tweejaarlijkse beoordeling door de Bank moeten worden onderworpen. Deze laatste beschikt daartoe over relevante gegevens waarmee de kredietverlening door ingezeten banken aan kmo's kan worden gevolgd : het verloop van het kredietvolume, de schommelingen van de voor kredieten gehanteerde rentetarieven alsook verschillende dimensies in verband met de kredietvoorwaarden. Dit artikel is een samenvatting van de voornoemde beoordeling, die werd afgesloten vóór de effecten van de uitbraak van de COVID-crisis konden worden geanalyseerd, gelet op de wettelijke termijn waarin die beoordeling moest plaatsvinden.

De voornaamste conclusies van de analyse van die gegevens luiden als volgt. De leningen aan kmo's, die doorgaans minder procyclisch zijn dan het volume van de door grote ondernemingen opgenomen kredieten, namen tussen 2014 en begin 2020 toe. Tijdens die periode bedroeg de groei van de kredietverlening aan kleine ondernemingen gemiddeld 4,6 % op jaarbasis, tegen 0,6 % voor de middelgrote ondernemingen. Die situatie resulteert enerzijds uit de stijging van het kredietaanbod gedurende de hele periode, die werd geschraagd door de verschillende maatregelen van het Eurosysteem om de economische bedrijvigheid te stimuleren. Anderzijds werd de groei van de kredietverlening tot eind 2018 ook aangewakkerd door een toenemende vraag, zowel van de kmo's als van de grote ondernemingen.

De rentetarieven op kredieten aan ondernemingen worden hoofdzakelijk bepaald door de rente op de interbancaire markten, die dan weer sterk door het monetair beleid wordt beïnvloed. Het monetair beleid van het Eurosysteem heeft reeds enkele jaren als indirect effect dat de ondernemingen (en gezinnen) veel vlotter toegang krijgen tot bankfinanciering. De sinds 2014 genomen maatregelen hebben de financieringskosten van de kredietinstellingen verlaagd. Ze kunnen ook tegen gunstige tarieven lenen door gebruik te maken van de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties. Bovendien konden ze dankzij het programma voor de aankoop van activa gemakkelijker liquiditeiten vrijmaken voor nieuwe kredieten. Ten slotte heeft de daling van de financieringskosten van de banken, via het spel van de concurrentie, geleid tot de verlaging van de rente op kredieten op middellange en lange termijn aan ondernemingen, alsook tot de stabilisatie op een laag peil van de rente op korte termijn.

Die resultaten worden bevestigd door de ondernemingen zelf, die via verschillende enquêtes duidelijk hebben gemaakt dat hun kredietvoorwaarden sinds 2014 zijn verbeterd en dat deze tussen 2016 en 2019 bijzonder gunstig waren. Wegens de toename van de risico’s werden die voorwaarden aan het einde van de periode evenwel licht aangescherpt, maar die verstrenging trof alle ondernemingscategorieën, ongeacht de bedrijfsgrootte.

Het is echter niet mogelijk enkel via een onderzoek van die gegevens te bepalen of na de inwerkingtreding van de wet structurele effecten tot uiting zijn gekomen; het is nodig dat onderzoek aan te vullen met een econometrische analyse, die de eventuele impact van de wet kan afzonderen van de andere effecten. De gekozen benadering bestond eruit in de ontwikkelingen van de kredieten aan ondernemingen verschillen op te sporen met de normaal te verwachten situatie op grond van de conjunctuur en de financieringskosten van de banken.

De econometrische resultaten brengen geen noemenswaardige structurele verandering in het kredietverloop aan het licht die met de inwerkingtreding van de wet zou kunnen samenhangen. Algemeen beschouwd neemt het uitstaand bedrag van de aan ondernemingen verstrekte leningen op een relatief stabiele wijze toe, terwijl het, tot op zekere hoogte en met enige vertraging, daadwerkelijk wordt beïnvloed door het conjunctuurverloop. De bankkredieten aan grote ondernemingen lijken trouwens als enige te worden beïnvloed door renteschommelingen, zij het slechts in geringe mate. Dat kan onder meer te maken hebben met het feit dat sommige ervan, in tegenstelling tot een grote meerderheid van de kmo’s, kunnen terugvallen op marktfinanciering wanneer de door de kredietinstellingen gevraagde rentetarieven te hoog worden geacht.

Tot slot[2] wijst geen enkel van de onderzochte elementen op een inperking van de kredietverlening aan kmo's sinds 2014.

 

[1]   Sinds 2018 geldt die vereiste niet meer voor kredieten van minder dan € 25 000, voor zover ze geen clausule tot vaststelling van een wederbeleggingsvergoeding bevatten en niet onderworpen zijn aan zekerheden of waarborgen.

 

[2]   Daarbij moet echter worden opgemerkt dat de voor de analyse in aanmerking genomen gegevens beschikbaar waren tot eind 2019 voor bepaalde variabelen en tot februari 2020 voor de andere, dus vóór de door COVID-19 veroorzaakte crisis uitbrak. Deze laatste dreigt de situatie evenwel fundamenteel te veranderen, zowel uit het oogpunt van de kredietinstellingen als voor de ondernemingen. De hier getrokken conclusies moeten dus over enkele maanden worden herbeoordeeld.