Perscommuniqué - Analyse van de populatie niet-financiële ondernemingen met een negatieve economische rentabiliteit

Artikel gepubliceerd in het Economisch Tijdschrift van juni 2010

Dit artikel beschrijft de karakteristieken van ondernemingen met een negatieve economische rentabiliteit. Uit een analyse van het verloop van de rentabiliteit tijdens de periode van 1999 tot 2008 op basis van de jaarrekeningen van de niet-financiële vennootschappen blijkt dat ieder jaar één op de tien ondernemingen verlies maakt en wat de kmo's betreft, loopt dit cijfer zelfs op tot één op de vier ondernemingen. Deze vaststellingen vereisen een verdere uitdieping.

Slechts een minderheid van de ondernemingen met een negatieve economische rentabiliteit tijdens de periode 1999-2008 laat jaar na jaar een negatief resultaat optekenen (1,3%). De verhouding is het hoogst binnen de bedrijfstak "Verhuur en handel in onroerende goederen" waar 4,3% van de ondernemingen jaarlijks een verlies boekt. Voor de meerderheid van de niet-financiële ondernemingen (85,6%) duurt de periode van negatieve economische rentabiliteit niet langer dan 4 jaar. Bij 37,2% van de ondernemingen is het negatieve resultaat zelfs een uitzonderlijke gebeurtenis die het daaropvolgende jaar wordt bijgestuurd.

Een negatieve economische rentabiliteit komt verhoudingsgewijs meer voor bij ondernemingen in de niet-verwerkende bedrijfstakken dan in de verwerkende nijverheid en dan vooral binnen de bedrijfstakken "Verhuur en handel in onroerende goederen" en "Verblijfsaccommodaties en restaurants". De enige sector binnen de verwerkende nijverheid die gekenmerkt wordt door een relatief hoog aantal ondernemingen met een negatieve rentabiliteit is de bedrijfstak "Textiel, kleding en schoeisel". Sectoren waar relatief weinig ondernemingen een negatieve rentabiliteit hebben, zijn de ijzer- en staalnijverheid en de bouwnijverheid.

Een analyse volgens de grootte van de ondernemingen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen grote ondernemingen en kmo's, leert ons dat kmo's verhoudingsgewijs het meest getroffen worden door een negatieve economische rentabiliteit.

Wanneer naar de leeftijd wordt gekeken, blijkt deze geen enkele rol te spelen bij kmo's. Grote ondernemingen met een negatieve economische rentabiliteit daarentegen zijn gemiddeld 2 tot 3 jaar jonger dan de overige ondernemingen. Binnen de bedrijfstak "Energie, water en afval" en in de chemische en farmaceutische nijverheid bedraagt het verschil tussen de mediaanleeftijd van de grote ondernemingen in hun geheel en de grote ondernemingen met een negatieve rentabiliteit zelfs 3 tot 4 jaar.

Wat de regionale inplanting betreft, heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de hoogste verhouding aan ondernemingen met een negatieve rentabiliteit. Dat is bovendien de enige regio waar het aantal verlieslatende ondernemingen meer dan de helft bedraagt van het totaal ondernemingen terwijl in de provincies ongeveer één op de vier ondernemingen (23,4%) er niet in slaagt om opbrengsten te genereren. Hier dient wel te worden opgemerkt dat ondernemingen met meerdere exploitatiezetels vaak hun maatschappelijke zetel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben, waardoor de regionale interpretatie met de nodige omzichtigheid dient te gebeuren.

Voor het merendeel van de ondernemingen kan het negatieve teken van de economische rentabiliteitsratio worden verklaard door de afsluiting van het boekjaar met een bedrijfsverlies. Binnen deze populatie heeft zelfs 33,1% van de grote ondernemingen en 44,9% van de kmo's onvoldoende omzet om toegevoegde waarde te realiseren. Vooral bij de grote ondernemingen worden nogal wat sectorale verschillen opgetekend en hebben de bedrijfstakken "Bouwnijverheid", "Energie, water en afval" en "Verhuur en handel in onroerende goederen" een grotere verhouding ondernemingen met een negatieve toegevoegde waarde. Dit kan erop wijzen dat in deze sectoren een beperkte winstmarge wordt gehanteerd.

Ondernemingen met verlies moeten volgens de alarmbelprocedure het netto-actief met het maatschappelijk kapitaal vergelijken. De naleving van deze door de wetgever opgelegde procedure is zowel voor het voortbestaan van de onderneming als voor de mogelijke aansprakelijkheid van de bestuurders en zaakvoerders erg belangrijk. Voor 39,8% van de grote ondernemingen en 45,2% van de kmo's met een negatieve economische rentabiliteit in 2008 is het netto-actief tot minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal gezakt waardoor de algemene vergadering bijeen moet komen binnen de twee maanden na de vaststelling van het verlies. Binnen de bedrijfstak "Verblijfsaccommodaties en restaurants" is deze verhouding opmerkelijk hoger en betreft het 63,1% van de grote ondernemingen en 62% van de kmo's. Uiteindelijk kunnen 30,8% van de grote ondernemingen en 42,1% van de kmo's met een negatieve rentabiliteit mogelijk worden geconfronteerd met een aanvraag tot ontbinding van de onderneming bij de rechtbank.