Waar staat de Belgische economie?

Toespraak door Jan Smets, Gouverneur van de Nationale Bank van België, naar aanleiding van het Startevent 2018-2019 van de Unie van Zelfstandige Ondernemers (Unizo)

Brussel, 13 september 2018

Dames en heren,

 

Ik stel er prijs op UNIZO te danken voor de uitnodiging om vandaag het woord tot u te richten op deze rentrée na het zomerreces.

Waar staat de Belgische economie? Waar gaat ze naartoe? Maar ook, wat is nodig om haar verder in de goede richting te sturen? Dat zijn de vragen die ik vandaag wil aankaarten. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat u met dezelfde vragen zit. Ik zal niet voor alles met een pasklaar antwoord komen. Tal van uitdagingen situeren zich overigens in beleidsdomeinen die niet die van een centrale bankier zijn. Maar ik wil wel enkele krachtlijnen aangeven.

Ik begin mijn verhaal in het eurogebied omdat het lot van de Belgische economie nauw verbonden is met dat van de muntunie waartoe ze behoort.

Zoals u mogelijk weet, hebben we vanochtend in de Raad van Bestuur van de ECB besloten de netto-aankopen van activa vanaf oktober terug te schroeven tot 15 miljard per maand en indien alles naar verwachting verloopt, zullen we volgend jaar niet langer activa bijkopen. We hebben die beslissing genomen op grond van de kracht van het herstel in het eurogebied. Daaruit putten we het vertrouwen dat de inflatie op duurzame wijze zal convergeren naar onze doelstelling. 

Dat de economische motor dit jaar op wat lagere toeren is gaan draaien, is ons uiteraard niet ontgaan. De groei tijdens de eerste twee kwartalen van 2018 en de recentste conjunctuurindicatoren wijzen in die richting. Niettemin denken we dat dit vooral een normalisering is, na de wel zéér hoge groeicijfers aan het eind van 2017. Voor het eurogebied gaan we er nu van uit dat de groei licht vertraagt van 2 % dit jaar tot 1,7% in 2020. Dat is nog altijd hoger dan het lange termijnpotentieel.

Overigens werden die groeiprognoses tussen juni en september slechts in beperkte mate neerwaarts herzien. Ook voor België – waarvoor ik momenteel niet over recente ramingen beschik – zijn de voorjaarsprognoses van de Nationale Bank, met een groei van om en bij de 1,5%, nog steeds vrij accuraat. Bovendien is die groei, mede als gevolg van het herstel van het concurrentievermogen, de taxshift en het activeringsbeleid, bijzonder arbeidsintensief.            

De normalisering van het monetair beleid mag dan wel begonnen zijn, toch zal ze, zoals we uitvoerig hebben toegelicht, zeer geleidelijk verlopen. De crisis - morgen is het precies tien jaar geleden dat Lehman in faling ging - heeft in het eurogebied immers diepe sporen nagelaten, waardoor de beoogde reflatie tijd nodig heeft.

Laten we niet vergeten dat die crisis in eerste instantie een financiële crisis was die, zoals u weet, ook de Belgische banksector zwaar heeft getroffen. Vandaag is de excessieve schuldhefboom in de bankbalansen evenwel teruggeschroefd, zijn de solvabiliteit en de liquiditeit hersteld en behoort de rentabiliteit van de Belgische banken bij de betere in het eurogebied. Een en ander kon worden bewerkstelligd zonder het kredietaanbod voor Belgische bedrijven in te krimpen en dat is een van de factoren waarom België de crisis relatief goed heeft doorstaan.

Bovendien werden op internationale schaal strengere standaarden voor de financiële instellingen uitgewerkt. Daarnaast werd het bankentoezicht in het eurogebied overgeheveld naar het Gemeenschappelijk toezichtmechanisme en werden een Gemeenschappelijk resolutiemechanisme en resolutiefonds op poten gezet. Voor beide is de Nationale Bank de Belgische partner. Daarmee zijn belangrijke stappen gezet in de richting van een bankenunie op maat van de monetaire unie, al moet dat proces nog verder worden uitgediept. Vandaag is de bankenunie immers nog niet volledig, en dat is een handicap wanneer we een volgende crisis moeten aanpakken. Verder werd, als één van de belangrijke lessen die we uit de crisis hebben getrokken, het macroprudentieel beleid uitgewerkt om systemische risico’s in te dijken. Het is in die context dat de Nationale Bank de Belgische banken heeft gevraagd een extra buffer aan te leggen voor hun portefeuille leningen voor residentieel vastgoed. Ik ben ervan overtuigd dat al deze hervormingen het financieel stelsel in staat zullen stellen zijn rol van financier van de economie te blijven spelen.

Is er dan helemaal geen vuiltje aan de lucht? Niets is minder waar. Blijft de binnenlandse groeidynamiek in het eurogebied en ook in ons land robuust, dan zijn er ook wolken verschenen op het internationale toneel. Voor een deel zitten die in Europa. Ik denk aan de onrust op de financiële markten over het Italiaanse begrotingsbeleid, waar de regering gelukkig haar gehechtheid aan de plannen tot schuldvermindering heeft bevestigd. En natuurlijk ook aan de vrees voor een 'no deal' Brexit. Met zijn hoge openheidsgraad - het Verenigd Koninkrijk is bovendien onze vierde afzetmarkt - is België kwetsbaar voor dergelijke schokken. Vele Belgische bedrijven exporteren - ofwel zelf, ofwel indirect omdat ze een schakel zijn in het Belgische deel van een ruimere internationale waardeketen.

Maar er is meer aan de hand in de wereldeconomie. Protectionisme steekt voor het eerst sinds lang de kop op, en dat is jammer want het leidt uiteindelijk tot verlies voor iedereen. Hogere handelstarieven zullen bovendien prijsverhogend werken, op een moment dat een procyclisch expansief begrotingsbeleid in de Verenigde Staten de inflatie al zou kunnen aanwakkeren. Een en ander kan uitmonden in grotere onevenwichten -  in landen, maar ook tussen landen. Nu al merken we dat de synchrone wereldgroei van 2017 niet wordt doorgetrokken en dat een aantal opkomende economieën door zwaar weer gaan.

Uiteraard worden de protectionistische tendensen bij voorkeur gekeerd op het internationale toneel. Maar tegelijkertijd geven deze onzekere tijden ook aan hoe belangrijk het is dat we voluit werk maken van ons aanpassingsvermogen en de kracht van de eigen economie vergroten. Dat is een hefboom die we zelf volledig in handen hebben. Het is de sleutel die toelaat zowel gepast om te gaan met economische tegenspoed, als voluit profijt te halen uit de positieve impulsen die we eveneens zien. Digitalisering bijvoorbeeld is in wezen een zegen voor een samenleving die door de vergrijzing van haar bevolking op zoek moet gaan naar productiviteitswinst. Maar ze kan evengoed een probleem worden indien de economie er niet in slaagt ze vlot te integreren, bij gebrek aan de juiste structuren, als gevolg van inertie of omdat niet iedereen mee is met de nieuwste ontwikkelingen. 

Daar ligt voor mij de grootste uitdaging voor de Belgische economie: mutaties vlot laten verlopen en, ja, verandering zelfs uitspelen als troef. Daartoe is een vlotte verspreiding van nieuwigheden in de economie nodig. Initiatief moet makkelijk ontplooid kunnen worden, maar evenzeer moeten activiteiten zonder toekomst vlot kunnen worden afgewikkeld. Indien kapitaal en arbeidskrachten er te lang blijven vastzitten, heeft dat niet alleen een onmiddellijke weerslag op het productiviteitsverloop. Voor de lange termijn ontstaat ook het risico voeling te verliezen met meer belovende activiteiten. De economische groei, de inzetbaarheid van werknemers en, daarmee gepaard gaand, hun verloning zijn dan ook gebaat bij vlotte transities. Ik stel evenwel vast dat zowel de oprichtingsgraad als de stopzettingsgraad van ondernemingen in België relatief laag is. Dat kan erop wijzen dat het proces, dat door de Oostenrijkse econoom Schumpeter creatieve destructie werd genoemd, onvoldoende ontwikkeld is. Toch is het bemoedigend dat de oprichtingsgraad van ondernemingen recent is toegenomen en dat zelfstandige arbeid in de lift zit.       

Om dergelijke transities vlot te laten verlopen is een goed werkende arbeidsmarkt cruciaal. Ik heb er al op gewezen dat er de jongste jaren met succes sterk is ingezet op het scheppen van werkgelegenheid. Aan het eind van dit jaar zullen er ruim 200.000 banen meer zijn dan vier jaar eerder en de werkgelegenheidscreatie zal ook de komende jaren doorgaan, zij het in een lager tempo. De werkloosheidsgraad is inmiddels teruggevallen tot 6,2% tijdens het eerste kwartaal, terwijl die in 2015 nog 8,6% beliep. Toch vertonen sommige groepen een bijzonder lage werkzaamheidsgraad, terwijl ondernemingen het steeds moeilijker krijgen om hun vacatures op te vullen. De afstemming tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt verloopt moeilijk en daar moet beterschap in komen.

Dat is een verhaal dat begint bij de opleiding van jongeren in het onderwijs – waar het vroegtijdig afhaken moet dalen -, vervolgens de opstap naar werk behelst - bijvoorbeeld via vormen van alternerend leren - en moet uitmonden in levenslang leren. Aldus zullen werknemers met succes een hele loopbaan lang aan de slag kunnen blijven, ook nu het beleid gericht is op loopbaanverlenging. Die verlenging is nodig om de verschraling van het arbeidsaanbod die met de vergrijzing van de bevolking gepaard gaat, in te dijken. Vandaag al zien we dat, ingevolge het gevoerde beleid, de participatiegraad van de oudere leeftijdsgroepen de hoogte in gaat. Er is dus al heel wat gebeurd en een nieuwe jobdeal staat in de steigers. Geen inspanning is echter te veel om ervoor te zorgen dat het tot op vandaag onaangesproken arbeidspotentieel daadwerkelijk kan worden benut. Dat zal ook de maatschappelijke inclusie ten goede komen. Ervoor zorgen dat eenieders talent inzetbaar is én blijft in een economie die voortdurend verandert, is immers het middel bij uitstek om iedereen mee de vruchten van de economische en technologische vooruitgang te laten plukken.      

Ik zie nog andere belangrijke knelpunten waar een toekomstgerichte strategie zich opdringt. De verkeerscongestie is daar een voorbeeld van. Ze is een kost voor de ondernemingen, een last voor de werknemers en wordt steeds meer een factor die investeren onaantrekkelijk maakt. Energiebevoorrading is een ander domein met zeer grote noden. En in beide gevallen moeten economische efficiëntie en ecologische duurzaamheid met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Dat is geen eenvoudige opdracht, maar vereist creatieve oplossingen. Een efficiënte infrastructuur – ook in andere domeinen dan die welke ik heb aangehaald – werkt als een katalysator voor economische groei en productiviteit. Met de loonmatiging en de lastenverlagingen op arbeid zijn er de jongste jaren grote inspanningen geleverd om de concurrentiekracht inzake loonkosten opnieuw te herstellen. Het is niet alleen zaak die vooruitgang nu te consolideren binnen het verbeterde raamwerk van de wet op het concurrentievermogen. De slagkracht ervan moet verder versterkt worden door ook voldoende oog te hebben voor alle andere, soms minder tastbare, aspecten van de competitiviteit, en met name de verspreiding van innovatie en, natuurlijk, ondernemerschap. Het eerder deze week gepresenteerde investeringspact lijkt me in dat opzicht heel opportuun.        

Laat me ook even stilstaan bij de overheidsfinanciën en de rol die voor de overheid is weggelegd in het ondersteunen van het groeipotentieel. Door een beheersing van de overheidsuitgaven en de daling van de rentelasten werd het begrotingstekort teruggebracht tot 1% bbp en werd de dynamiek van de overheidsschuld omgebogen, al bedraagt die laatste nog steeds meer dan 100% bbp. Tegelijk werden met de taxshift en de hervorming van de vennootschapsbelasting belangrijke impulsen gegeven om het overheidsbeslag groei- en werkgelegenheidsvriendelijker te maken. Die plannen beslaan meerdere jaren en moeten dus verder worden uitgevoerd, zij het in omstandigheden die de realisatie van een structureel begrotingsevenwicht niet in het gedrang brengen. Naar mijn oordeel is er ook aan de uitgavenzijde ruimte voor groeivriendelijke verschuivingen, meer bepaald in de richting van meer overheidsinvesteringen en - ik heb het daar al over gehad - ter ondersteuning van het arbeidsaanbod. Bovendien moet werk gemaakt worden van een efficiënter en kwaliteitsvoller overheidsoptreden. Zulks creëert niet alleen budgettaire marges, maar zal ook tot een betere ondersteuning van het groeipotentieel leiden. 

Ik concludeer. Tien jaar na het begin van de crisis gaat het vrij goed met de Belgische economie. Het financieel systeem is geherstructureerd en het prudentieel beleid is aanzienlijk versterkt. Er is opnieuw aangeknoopt met behoorlijke groeicijfers en de werkgelegenheid neemt sterk toe, mede ingevolge het gevoerde beleid.  Verder is het begrotingstekort teruggelopen en hebben de pensioenhervormingen de budgettaire kost van de vergrijzing aanzienlijk verlicht. Het werk is evenwel lang niet af. De biotoop waarin bedrijven en werknemers opereren zó bijsturen dat mutaties vlotter verlopen, kan zowel de productiviteit verhogen als het nog onaangesproken arbeidspotentieel mobiliseren. De arbeidsmarkt verdient daarbij bijzondere aandacht. Knelpunten in de verouderde infrastructuur verhelpen, de efficiëntie van het overheidsoptreden vergroten en de transitie naar een economie die minder broeikasgassen uitstoot in goede banen leiden, zijn andere belangrijke uitdagingen. Een en ander mag de verdere gezondmaking van de overheidsfinanciën niet in het gedrang brengen. Voor het begrotingsbeleid is het immers tijd om buffers voor de toekomst aan te leggen.

België heeft de crisis al bij al goed doorstaan. Laat ons de betere tijden aangrijpen om ons verder structureel te versterken, en maximaal complementariteit te zoeken tussen de verschillende acties – om de veerkracht van onze economie én de maatschappelijke inclusie te vergroten.